ECLI:NL:RVS:2019:2587
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 27 maart 2018 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, verklaarde het beroep van de vreemdeling op 5 september 2018 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.J. van den Hoogen, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en heeft in haar uitspraak van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2073, de rechtsvraag beantwoord die door de vreemdeling was opgeworpen. De Afdeling concludeert dat de rechtbank bij de beoordeling van het asielmotief rekening moet houden met het moment van indiening en de concreetheid van het asielmotief. Dit leidt tot de conclusie dat de grief van de vreemdeling slaagt.
De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan op 26 juli 2019 en is openbaar uitgesproken.