ECLI:NL:RVS:2019:2587

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
201807733/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 27 maart 2018 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, verklaarde het beroep van de vreemdeling op 5 september 2018 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.J. van den Hoogen, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en heeft in haar uitspraak van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2073, de rechtsvraag beantwoord die door de vreemdeling was opgeworpen. De Afdeling concludeert dat de rechtbank bij de beoordeling van het asielmotief rekening moet houden met het moment van indiening en de concreetheid van het asielmotief. Dit leidt tot de conclusie dat de grief van de vreemdeling slaagt.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan op 26 juli 2019 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201807733/1/V2.
Datum uitspraak: 26 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 5 september 2018 in zaak nr. NL18.6226 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 5 september 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.J. van den Hoogen, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft partijen bericht dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden in afwachting van haar uitspraak over voor het eerst in beroep aangevoerde asielmotieven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling beantwoord bij uitspraak van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2073. Uit de overwegingen van deze uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, volgt dat de rechtbank op grond van het moment van indiening van een asielmotief en de concreetheid ervan moet onderzoeken of zijzelf en de staatssecretaris het asielmotief bij het beroep kunnen betrekken. Hieruit vloeit voort dat de grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Met het oog op de rechtsbescherming en omwille van de rechtsontwikkeling wordt de zaak krachtens artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank teruggewezen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 5 september 2018 in zaak nr. NL18.6226;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. den Houdijker, griffier.
w.g. Wissels    w.g. Den Houdijker
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2019
837.