ECLI:NL:RVS:2019:2585

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
201905130/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf

Op 2 februari 2018 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aanvragen van twee vreemdelingen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen. De vreemdelingen hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 8 november 2018. Vervolgens hebben de vreemdelingen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 5 juni 2019 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. De staatssecretaris verzocht om te bepalen dat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak van de rechtbank verplicht de staatssecretaris niet om de gevraagde mvv's te verlenen, en de uitvoering van de uitspraak zou geen onomkeerbare gevolgen hebben.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de staatssecretaris als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen en referent, tot een bedrag van € 512,00, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 juli 2019.

Uitspraak

201905130/2/V1.
Datum uitspraak: 26 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 5 juni 2019 in zaak nr. 18/8764 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2] (hierna: de vreemdelingen) (lees: de vreemdelingen en [referent])
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2018 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 8 november 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen en referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juni 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen en referent ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdelingen en referent hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
2.    Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdelingen en referent naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de aangevallen uitspraak er niet toe strekt dat de staatssecretaris de gevraagde mvv's moet verlenen. Uitvoering van de uitspraak leidt dus niet tot gevolgen die zich slechts bezwaarlijk laten herstellen. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uitvoering van de uitspraak van de staatssecretaris geen onevenredige inspanning vergt.
3.    Het verzoek moet als kennelijk ongegrond worden afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen en referent in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. De Groot
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2019
282-887.