ECLI:NL:RVS:2019:2585
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf
Op 2 februari 2018 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aanvragen van twee vreemdelingen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen. De vreemdelingen hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 8 november 2018. Vervolgens hebben de vreemdelingen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 5 juni 2019 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. De staatssecretaris verzocht om te bepalen dat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak van de rechtbank verplicht de staatssecretaris niet om de gevraagde mvv's te verlenen, en de uitvoering van de uitspraak zou geen onomkeerbare gevolgen hebben.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de staatssecretaris als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen en referent, tot een bedrag van € 512,00, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 juli 2019.