ECLI:NL:RVS:2019:2578
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake vrijheidsontnemende maatregel aan vreemdeling
Op 25 juli 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 3 januari 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling had op 7 december 2018 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen. In hoger beroep, vertegenwoordigd door mr. M. Timmer, werd de rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank aan de orde gesteld. De Afdeling bevestigde dat de klacht over de digitale ondertekening terecht was, maar leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De griffier had verklaard dat de uitspraak correct was ondertekend en dat de tekst identiek was aan die in het digitaal dossier.
De tweede grief van de vreemdeling werd eveneens ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Hierdoor werd het hoger beroep als kennelijk ongegrond beschouwd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 1.536,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 juli 2019.