ECLI:NL:RVS:2019:2577
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenbewaring en proceskostenvergoeding
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld bij besluit van 27 mei 2019. De vreemdeling heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 7 juni 2019, waarin zijn beroep ongegrond werd verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, hoger beroep ingesteld. De vreemdeling werd vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De rechtbank had in haar oordeel dat het binnentreden niet rechtmatig was, ten onrechte geen aanleiding gezien om de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten. De Afdeling oordeelt dat deze grief slaagt en dat het hoger beroep kennelijk gegrond is.
De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze de staatssecretaris niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling. De staatssecretaris moet ook de proceskosten van het hoger beroep vergoeden. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 1.536,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 juli 2019.