201805561/1/A2.
Datum uitspraak: 24 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
De Dikkedeur Kralingen B.V., gevestigd te Rotterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 mei 2018 in zaak nr. 18/419 in het geding tussen:
De Dikkedeur Kralingen B.V. (hierna: Dikkedeur)
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2017 heeft het college het aantal kindplaatsen waarmee een kindercentrum van Dikkedeur in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (hierna: het LRKP) is geregistreerd, gewijzigd.
Bij besluit van 8 december 2017 heeft het college het daartegen door Dikkedeur gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 23 mei 2018 heeft de rechtbank het door Dikkedeur daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Dikkedeur hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Dikkedeur heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gevoegd met zaken nrs. 201805566/1/A2, 201805568/1/A2 en 201805570/1/A2, behandeld op 27 mei 2019, waar Dikkedeur, vertegenwoordigd door mr. R. Timmers, advocaat te Amsterdam, vergezeld door [directeuren] van Dikkedeur, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Avedissian, drs. S.A. ten Berge en J.A.H.M. Akkermans LLB, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. Dikkedeur is houder van een aantal kindercentra in de gemeente Rotterdam, waaronder het kindercentrum "De Dikkedeur, locatie Groene inval", gevestigd aan het Langepad 63 te Rotterdam (hierna: het kindercentrum). Bij formulier van 14 november 2014 heeft Dikkedeur aan het college gemeld dat de registratie van 26 kindplaatsen waarmee dit kindercentrum in het LRKP is geregistreerd, moet worden gewijzigd naar 45 kindplaatsen. Bij het besluit van 19 april 2017 heeft het college deze melding, als bedoeld in artikel 1.47 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wko), aangemerkt als een wijzigingsverzoek en dit verzoek ingewilligd.
Het daartegen door Dikkedeur gemaakte bezwaar is door het college, onder verwijzing naar het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 22 september 2017, niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang. De rechtbank heeft het door Dikkedeur tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Hoger beroep
3. Dikkedeur betoogt dat de rechtbank ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat het college het door haar tegen het besluit van 19 april 2017 gemaakte bezwaar terecht wegens het ontbreken van belang niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert Dikkedeur aan dat zij, door middel van het wijzigingsformulier van 14 november 2014, slechts melding heeft gemaakt van een uitbreiding van het aantal kindplaatsen van haar kindercentrum. Volgens haar kan die melding niet worden aangemerkt als een verzoek om vergunning voor die wijziging en had het college de door haar gemelde wijziging onverwijld moeten registreren in het LRKP. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, kan het college derhalve niet worden gevolgd in zijn standpunt dat met het besluit van 19 april 2017 volledig is tegemoetgekomen aan haar verzoek.
Subsidiair voert Dikkedeur aan dat, in het geval het wijzigingsformulier moet worden aangemerkt als een verzoek om vergunning voor die wijziging, het besluit van 19 april 2017 grondslag en belang mist, nu aan haar, op grond van artikel 4:20b van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), reeds in januari 2015 een van rechtswege positieve beslissing ten deel is gevallen.
Verder voert Dikkedeur aan dat het college in zijn besluit van 19 april 2017 zonder gerechtvaardigde aanleiding de afmetingen van de binnenspeelruimte van de stamgroep "Konijn" lager heeft vastgesteld. Als gevolg daarvan is het aantal toegestane kindplaatsen waarop zij recht heeft verminderd. Indien het besluit van 19 april 2017 in rechte vast komt te staan, dan kan zij het daaruit volgende maximaal aantal toegestane kindplaatsen niet meer in rechte aanvechten, aldus Dikkedeur.
Oordeel van de Afdeling
4. Vaststaat dat Dikkedeur op 14 november 2014, door middel van een formulier "Wijziging Kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang", aan het college heeft gemeld dat de registratie van 26 kindplaatsen waarmee het kindercentrum in het LRKP is geregistreerd, moet worden gewijzigd naar 45 kindplaatsen. Dit is een mededeling als bedoeld in artikel 1.47, eerste lid, van de Wko. Het college heeft deze mededeling, anders dan Dikkedeur betoogt, terecht aangemerkt als een verzoek om wijziging, nu zowel uit de tekst van artikel 1.47, eerste lid, van de Wko als uit de memorie van toelichting op de Wijzigingswet kinderopvang 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 33 538, nr. 3, blz. 28) volgt dat een dergelijke mededeling in die zin moet worden geduid. Bij het besluit van 19 april 2017 heeft het college, op grond van artikel 1.47, tweede lid, van de Wko, dit verzoek om wijziging ingewilligd. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht en voldoende gemotiveerd geoordeeld dat het college het door Dikkedeur tegen het besluit van 19 april 2017 gemaakte bezwaar terecht wegens het ontbreken van belang niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Dat in het besluit van 19 april 2017 staat dat de binnenspeelruimte van de stamgroep "Konijn" 34,9 vierkante meter bedraagt, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij is van belang dat het college deze oppervlaktemaat slechts heeft genoemd ter onderbouwing van de inwilliging van het verzoek om wijziging. De vaststelling van deze oppervlaktemaat wordt voor Dikkedeur niet rechtens onaantastbaar. Ieder verzoek als hier aan de orde wordt, zoals het college ter zitting heeft toegelicht, steeds opnieuw beoordeeld. Dit heeft, zoals ter zitting is gebleken, ertoe geleid dat een later verzoek van Dikkedeur tot verdere verhoging van het aantal in het LRKP geregistreerde kindplaatsen voor dit kindercentrum is ingewilligd.
Aan de stelling van Dikkedeur dat het verzoek om wijziging van rechtswege is ingewilligd, kan evenmin de betekenis worden toegekend die zij daaraan gehecht wil zien. Indien ervan uit wordt gegaan dat artikel 4:20b van de Awb in dit geval van toepassing is en het college het verzoek om wijziging daarom in januari 2015 zou hebben ingewilligd, dan leidt dit er slechts toe dat de brief van 19 april 2017 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, omdat het rechtsgevolg ontbreekt. Het door Dikkedeur tegen de brief van 19 april 2017 gemaakte bezwaar zou dan, zij het op andere gronden, eveneens niet-ontvankelijk zijn verklaard.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Van Dokkum
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2019
480-854.
BIJLAGE Wettelijk kader
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Artikel 1.47
"1. De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau doet van een wijziging in de gegevens die daartoe bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden aangewezen onverwijld mededeling aan het college, nadat deze wijziging hem bekend is geworden. Hierbij verzoekt de houder de gegevens te wijzigen.
2. Het college kan naar aanleiding van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, besluiten tot wijziging van de gegevens en verwerkt dit zo nodig in het register kinderopvang.
[…]."
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:20b
"1. Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
2. De verlening van rechtswege geldt als een beschikking.
3. In afwijking van artikel 3:40 treedt de beschikking in werking op de derde dag na afloop van de beslistermijn."