201904274/1/A3.
Datum uitspraak: 24 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
de burgemeester van Vlaardingen,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2927, heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellante] gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van de burgemeester van 15 juli 2013 vernietigd. De Afdeling heeft voorts bepaald dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld. De uitspraak is aangehecht. Tegen het uitblijven van een nieuw besluit op bezwaar heeft [appellante] op 28 mei 2019 beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S.J. Nauta, advocaat te Barendrecht, en [gemachtigde], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. C.N. van der Sluis, advocaat te Rotterdam, en mr. P.IJ. Eikelenboom, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In Vlaardingen mag één speelautomatenhal zijn. Hommerson Leisure Vlaardingen B.V. (hierna: Hommerson Leisure) had daarvoor vergunning van december 2012 tot december 2017. Vanaf 13 maart 2018 heeft zij daarvoor opnieuw een vergunning gekregen van de burgemeester. [appellante] is het er niet mee eens dat aan Hommerson Leisure vergunningen zijn verleend. Zij bestrijdt daarom de verlening van deze vergunningen.
[appellante] wil zelf de speelautomatenhal exploiteren en heeft daarvoor aanvragen ingediend. Tegen de afwijzingen van die aanvragen is zij ook opgekomen.
2. [appellante] heeft beroep ingesteld bij de Afdeling omdat de burgemeester nog steeds niet heeft beslist op haar bezwaren. Zij heeft verzocht te gelasten dat binnen twee weken na de uitspraak van de Afdeling alsnog een besluit wordt genomen op haar bezwaren tegen de volgende besluiten:
- besluit van 19 december 2012 tot het verlenen van een exploitatievergunning aan Hommerson Leisure;
- besluit van 19 december 2012 tot het verlenen van een aanwezigheidsvergunning aan Hommerson Leisure;
- besluit van 28 december 2012 tot het afwijzen van het verzoek van [appellante] tot het verlenen van een exploitatievergunning;
- besluit van 28 december 2012 tot het afwijzen van het verzoek van [appellante] tot het verlenen van een aanwezigheidsvergunning;
- besluit van 15 januari 2013 tot het verlenen van een aanwezigheidsvergunning aan Hommerson Leisure;
- besluit van 16 januari 2014 tot het verlenen van een aanwezigheidsvergunning aan Hommerson Leisure voor het jaar 2014;
- besluit van 26 november 2014 tot het verlenen van een aanwezigheidsvergunning aan Hommerson Leisure voor het jaar 2015;
- besluit van 14 december 2015 tot het verlenen van een aanwezigheidsvergunning aan Hommerson Leisure voor het jaar 2016;
- besluit van 13 januari 2017 tot het verlenen van een aanwezigheidsvergunning aan Hommerson Leisure voor het jaar 2017.
Is de Afdeling bevoegd te oordelen over het beroep voor zover dat betrekking heeft op de besluiten uit 2014 tot en met 2017?
3. In de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2016 is een oordeel gegeven over de exploitatievergunning tot 19 december 2017, de verlening van aanwezigheidsvergunningen voor 2012 en 2013 en de afwijzing van de aanvraag van de Vries Speelautomaten voor een exploitatievergunning en een aanwezigheidsvergunning.
De bezwaren van [appellante] tegen de verlening van de aanwezigheidsvergunningen voor de jaren 2014 tot en met 2017 zijn door de burgemeester aangehouden in afwachting van de uitspraken van de rechtbank en de Afdeling.
3.1. [appellante] voert aan dat het om proceseconomische redenen en met het oog op consistente rechtspraak wenselijk is om deze laatste besluiten als onderdeel van de uitspraak van 2 november 2016 te zien.
3.2. Artikel 8:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:
Bij elk van de bestuursrechters, genoemd in hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, kan beroep worden ingesteld tegen een besluit waarover die rechter in hoger beroep oordeelt, indien hij toepassing heeft gegeven aan artikel 8:113, tweede lid.
3.3. Dit betekent dat de Afdeling alleen de bevoegde rechter is over het onderwerp van het besluit waar zij eerder over heeft geoordeeld. De wetgever heeft de Afdeling niet de bevoegdheid gegeven om ook over andere besluiten te oordelen als die niet eerst aan de orde zijn geweest bij de rechtbank en daarna in hoger beroep bij de Afdeling. Hoewel de bezwaren van [appellante] tegen de aanwezigheidsvergunningen voor de jaren 2014 tot en met 2017 grotendeels overeenkomen met haar bezwaren tegen de verlening van een exploitatievergunning en aanwezigheidsvergunningen voor 2012 en 2013, zijn de verleningen van de latere aanwezigheidsvergunningen geen onderdeel van de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2016 en kunnen zij ook niet zo worden beschouwd. De Afdeling kan niet haar eigen bevoegdheid in het leven roepen, ook niet als dat uit proceseconomische overwegingen wenselijk is. Verder is het zo dat de Afdeling bevoegd moet zijn voordat zij kan beslissen zaken gevoegd te behandelen, zoals artikel 8:14, eerste lid, van de Awb mogelijk maakt. Het betoog van [appellante] dat dit artikel niet in de weg staat aan de bevoegdheid van de Afdeling, kan niet leiden tot het oordeel dat de Afdeling bevoegd is.
De Afdeling zal dus het beroep van [appellante], voor zover dat ziet op het uitblijven van een beslissing op haar bezwaren tegen de verlening van aanwezigheidsvergunningen voor de jaren 2014 tot en met 2017 doorsturen naar de rechtbank.
Heeft de burgemeester voldaan aan de uitspraak van 2 november 2016?
4. [appellante] betoogt dat de burgemeester nog op al haar bezwaren moet beslissen.
4.1. De burgemeester vindt dat hij heeft voldaan aan de opdracht van de uitspraak van de Afdeling door na het volgen van een nieuwe procedure een nieuwe exploitatie- en aanwezigheidsvergunning aan Hommerson te verlenen en de bezwaren van [appellante] tegen deze vergunningen ongegrond te verklaren in het besluit op bezwaar van 22 maart 2019.
4.2. In de uitspraak van 2 november 2016 heeft de Afdeling overwogen:
"Dit betekent dat de burgemeester opnieuw moet beslissen op de bezwaren van De Vries tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een exploitatievergunning voor een speelautomatenhal en de verlening van de exploitatie- en aanwezigheidsvergunningen aan Hommerson. Voor zover zijn nieuwe besluit zal strekken tot verlening van een vergunning, zal de burgemeester dit pas kunnen nemen nadat op enigerlei wijze alsnog ruimte is geboden voor mededinging. In de voorliggende zaak zou dat kunnen worden gedaan door de kaart bij de gemeentelijke verordening zodanig aan te passen dat alsnog een reële keuze wordt geboden tussen meerdere locaties.
Indien, nadat een zodanige voorziening is getroffen, alsnog tot het verlenen van een vergunning wordt overgegaan, dient als onderdeel van de procedure ter voorbereiding van een nieuw besluit op bezwaar, na herroeping van de primaire besluiten tot verlening van de vergunningen aan Hommerson en tot afwijzing van de aanvraag van De Vries, een hernieuwde aanvraagprocedure te worden gevolgd. Voorts dient, alvorens opnieuw gelegenheid tot indiening van aanvragen wordt geboden, op naar buiten toe kenbare wijze te worden kennisgegeven van de beschikbaarheid van de vergunning, de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend, de verdelingsprocedure die zal worden gevolgd en de maatstaven die zullen worden gehanteerd.
Wordt alsnog afgezien van vergunningverlening dan kan worden volstaan met verbetering van de gronden voor de afwijzing van de aanvraag voor een exploitatievergunning van De Vries en de herroeping van de exploitatie- en aanwezigheidsvergunningen aan Hommerson."
4.3. De Afdeling is van oordeel dat de burgemeester niet aan deze uitspraak heeft voldaan. De burgemeester heeft in het besluit op bezwaar van 22 maart 2019 beslist op de bezwaren van [appellante] tegen de verlening van de nieuwe exploitatie- en aanwezigheidsvergunning. Die vergunningen zijn afgegeven op 13 maart 2018, dus nadat de eerdere exploitatievergunning en de aanwezigheidsvergunning voor 2017 waren verlopen. De burgemeester heeft in dat besluit op bezwaar de bezwaren van [appellante] tegen de eerdere exploitatie- en aanwezigheidsvergunningen niet genoemd en ook geen beslissing daarover genomen. Dat had wel gemoeten. De Afdeling heeft namelijk in haar uitspraak geen oordeel gegeven over de bezwaren van [appellante] tegen de verlening van de eerste exploitatievergunning, de aanwezigheidsvergunningen voor de jaren 2012 en 2013 en de afwijzingen van haar eigen aanvragen daarvoor en deze primaire besluiten ook niet herroepen. Het is in dit geval niet van belang dat de geldende termijn voor de exploitatie- en aanwezigheidsvergunningen voorbij is. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 2 november 2016 heeft geoordeeld, heeft [appellante] procesbelang bij de beoordeling van de vergunningen die al zijn verlopen.
4.4. In de uitspraak van 2 november 2016 is geen termijn gesteld waarbinnen de burgemeester opnieuw een besluit op bezwaar dient te nemen omdat niet was te voorzien hoeveel tijd het zou kosten om tot definitieve beslissingen over de wijze van afdoening te komen. Nu inmiddels een nieuwe gemeentelijke verordening is vastgesteld, een nieuwe procedure is doorlopen en nieuwe vergunningen zijn verleend, vindt de Afdeling dat in dit geval de termijn om te beslissen op de bezwaren van [appellante] ruim is overschreden.
4.5. [appellante] heeft de burgemeester in gebreke gesteld bij brief van 13 maart 2018. Daarmee is voldaan aan artikel 6:12, tweede lid, van de Awb waarin staat dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is. Het beroep is dus voor wat betreft de besluiten die onderwerp waren van de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2016 ontvankelijk.
4.6. De burgemeester heeft tot op heden nog niet een nieuw besluit op bezwaar genomen. Het beroep is daarom gegrond voor zover de burgemeester nog niet heeft beslist op de bezwaren van [appellante] tegen de besluiten van 19 december 2012 tot het verlenen van een exploitatie- en aanwezigheidsvergunning aan Hommerson Leisure, van 28 december 2012 tot het afwijzen van het verzoek van [appellante] tot het verlenen van een exploitatie- en aanwezigheidsvergunning en van 15 januari 2013 tot het verlenen van een aanwezigheidsvergunning aan Hommerson Leisure. Het met een besluit gelijk te stellen niet-tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd.
5. De burgemeester dient op grond van artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb alsnog een besluit te nemen en dit aan [appellante] bekend te maken. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen.
6. De Afdeling bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat de burgemeester een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De Afdeling zal de hoogte van deze dwangsom vaststellen op een bedrag van € 250,00 per dag, met een maximum van € 37.500,00.
7. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen, voor zover dat betrekking heeft op het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een nieuw besluit op de bezwaren tegen de besluiten van 16 januari 2014, van 26 november 2014, van 14 december 2015 en van 13 januari 2017;
II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt in zoverre het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een nieuw besluit van de burgemeester van Vlaardingen;
IV. draagt de burgemeester van Vlaardingen op om binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;
V. bepaalt dat de burgemeester van Vlaardingen een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee de burgemeester de hiervoor genoemde termijn om te beslissen overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 250,00 (zegge: tweehonderdenvijftig euro) bedraagt, met een maximum van € 37.500,00 (zegge: zevenendertigduizend en vijfhonderd euro);
VI. veroordeelt de burgemeester van Vlaardingen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de burgemeester van Vlaardingen aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Jurgens w.g. Van Tuyll van Serooskerken
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2019
290.