201807607/1/A1.
Datum uitspraak: 24 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), allen wonend te Arnhem,
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2018 heeft het college het Aanwijzingsbesluit ondergrondse afvalcontainers 2018 vastgesteld, waarbij onder meer de locatie aan de Willem van Gulikstraat tegenover nr. 24 is aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).
Bij besluit van 10 augustus 2018 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2019, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.J. Kasteel, M. Vink en A.G. Verweij, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In het besluit van 19 februari 2018 heeft het college onder meer een orac voorzien tegenover de [locatie]. Deze locatie ligt aan de rand van een parkje met bomen en water. [appellant] woont aan de [locatie] en kan zich niet verenigen met de aanwijzing van voornoemde locatie.
2. Bij aanwijzing van locaties voor de plaatsing van orac’s komt het college beleidsruimte toe. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college in redelijkheid tot de aangewezen locatie heeft kunnen komen.
Beroepsgronden
3. [appellant] betoogt dat het college de onder 1 vermelde locatie ten onrechte heeft aangewezen, omdat de plaatsing van de orac aan de rand van het park de ruimtelijke kwaliteit onnodig aantast. Volgens [appellant] is de afweging van het belang van ruimtelijke kwaliteit onvoldoende geweest. [appellant] betoogt dat het college te veel criteria hanteert voor het aanwijzen van een locatie en dat het hanteren van 55 criteria niet kan worden beschouwd als het aanbrengen en filteren van keuzes. Volgens criterium 10 bevindt een container zich bij voorkeur niet in het openbaar groen. Dit betreft een zacht criterium, waaraan een locatie zo mogelijk moet voldoen. Ambtenaren van de gemeente die ter plaatse zijn komen kijken, hebben volgens [appellant] erkend dat de locatie niet logisch is en door de aanwezigheid van voldoende orac’s in de wijk bovendien onnodig. [appellant] stelt zich daarom op het standpunt dat de locatie kan komen te vervallen.
3.1. Het college maakt voor het aanwijzen van locaties gebruik van plaatsingscriteria. De criteria hebben onder meer betrekking op het voorkomen van hinder, de bereikbaarheid voor het inzamelvoertuig en voor bewoners en veiligheid. Er wordt onderscheid gemaakt tussen harde en zachte criteria. Aan de harde criteria moet een locatie altijd voldoen en aan de zachte criteria moet een locatie zo mogelijk voldoen.
Criterium 10 is een zacht criterium en luidt: "De locatie van de container bevindt zich niet in het openbare groen, maar bij voorkeur in een verhard gebied. Als plaatsing in het groen onontkoombaar is, dan voorkomen dat "groensnippers" overblijven (voor groenvakken gelden minimale afmetingen)."
3.2. Dat het college bij het maken van een plaatsingsplan gebruik maakt van 55 criteria betekent niet dat de afweging op basis van deze criteria niet zorgvuldig kan zijn. Bij de afweging over de aangewezen locatie heeft het college betrokken dat de hoogte en afmeting van het bovengrondse deel van de orac gering is, zodat het gezichtsbepalende effect niet zodanig is dat om die reden van de aanwijzing had moeten worden afgezien. Criterium 10 is een zacht criterium, waarvan eventueel kan worden afgeweken. De overgelegde foto’s tonen dat de orac is geplaatst op de overgang van het gras naar de stoep. Ter zitting heeft het college toegelicht dat er geen aantoonbaar betere locatie voor de plaatsing van de orac beschikbaar is. Verder heeft het college gesteld dat het zoveel mogelijk een loopafstand tot een orac van 150 m wil aanhouden en dat de orac op de aangewezen locatie daarnaast nodig is vanwege de capaciteit. De orac wordt twee keer per week geleegd, aldus het college.
Gelet op de door het college gegeven uitleg geeft het betoog van [appellant], zoals onder 3 weergegeven, geen grond voor het oordeel dat het college deze locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] vreest voor de verkeersveiligheid ter plaatse van de aangewezen locatie. In dit verband betoogt hij dat verkeer op de Willem van Gulikstraat en de Adolf van Nieuwenaarlaan in beide richtingen rijdt en dat er langs de stoep wordt geparkeerd. Verkeer moet vaak op elkaar wachten om te kunnen passeren. Vanwege de verkeerssituatie zijn de zichtlijnen volgens [appellant] beperkt en nemen deze nog meer af door de orac op de hoek van de straat. De orac is 1,20 meter hoog, waardoor het zicht op kleine kinderen wordt ontnomen. Ook het stoppen van auto’s ter hoogte van de orac om vuil weg te gooien of het stoppen van de ledigingswagen, levert volgens [appellant] verkeersonveilige situaties op. [appellant] stelt dat de locatie bovendien niet geschikt is, omdat er drie straten uitkomen op de kruising waaraan de orac ligt. Het college heeft hier ten onrechte onvoldoende rekening meegehouden.
4.1. Het college stelt in het besluit op bezwaar dat de aangewezen locatie niet als onacceptabel in verband met de verkeersveiligheid is beoordeeld. Het college stelt dat de orac op loopafstand van de woningen ligt en dat zo nodig de snelheid moet worden verminderd in het geval gebruik wordt gemaakt van een voertuig. In dit verband stelt het college dat de maximumsnelheid in de omliggende straten 30 km per uur bedraagt en dat bij de gemeten snelheden in 2018 in 85% van de gevallen maximaal 25 km per uur is gereden. Ten aanzien van het zicht is nagegaan of de orac ver genoeg van de trottoirband staat om overzicht te houden. Een orac mag het zicht op verkeerslichten, borden en dergelijke niet ontnemen en het overzicht niet nadeliger beïnvloeden dan een geparkeerde auto. Het college stelt zich op het standpunt dat de orac op de aangewezen locatie het zicht niet zodanig belemmert dat zou moeten worden afgezien van aanwijzing van de locatie in verband met de verkeersveiligheid. Verder heeft het college ter zitting toegelicht dat het legen van de container slechts vier minuten in beslag neemt, zodat het ook daarin geen belemmering ziet waarom het had moeten afzien van de aangewezen locatie. Het college stelt dat de verkeersveiligheid vooraf is beoordeeld, maar dat naar aanleiding van zowel het bezwaar als het beroep opnieuw advies is ingewonnen bij de afdeling Openbare Ruimte en dat die afdeling met het oog op de verkeersveiligheid geen belemmeringen ziet voor de plaatsing van de orac. Gelet op de aard van de weg, de omgeving en het advies van de verkeersdeskundige van de afdeling Openbare Ruimte, ziet het college geen aanleiding om vanwege de verkeersveiligheid af te zien van de aangewezen locatie.
4.2. Gelet op de verkeerssituatie op de door [appellant] overgelegde foto’s, de door het college overgelegde overzichten van de locatiekeuze met foto’s en de door het college gegeven toelichting, zoals onder 4.1 vermeld, ziet de Afdeling in het betoog van [appellant] geen grond voor het oordeel dat de plaatsing van een orac op de aangewezen locatie een zodanig verkeersonveilige situatie oplevert dat het college de locatie niet in redelijkheid kon aanwijzen.
Het betoog faalt.
5. [appellant] stelt dat hij met de ambtenaren die ter plaatse zijn komen kijken een alternatieve locatie heeft bekeken op de hoek van de Willem van Gulikstraat en de Gerhard Voethstraat. [appellant] stelt dat deze locatie beter voldoet aan de door het college gehanteerde criteria en dat het college in het besluit ten onrechte niet ingaat op de alternatieve locatie.
5.1. Het college stelt dat de voorgestelde alternatieve locatie niet geschikt is voor het plaatsen van een orac vanwege de ondergrondse kabels en leidingen. Dit staat, zoals het college terecht stelt, in het besluit op bezwaar vermeld. Ter motivering van dit standpunt heeft het college een klic-melding overgelegd, waarop de kabels en leidingen staan aangegeven. [appellant] stelt in reactie daarop dat tussen de verschillende kabels en leidingen voldoende ruimte beschikbaar lijkt voor het plaatsen van een orac. [appellant] heeft dit standpunt niet onderbouwd. Dat de ruimte tussen de kabels en leidingen op de alternatieve locatie voldoende is voor het plaatsen van een orac blijkt niet zonder meer uit de door het college overgelegde klic-melding. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat het college de locatie tegenover de [locatie] niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen vanwege een betere alternatieve locatie.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Jurgens w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2019
628.