ECLI:NL:RVS:2019:2515
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 16 maart 2017 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. De vreemdeling en zijn referent maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 1 november 2017 door de minister van Veiligheid en Justitie ongegrond verklaard. Hierop hebben zij beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 29 november 2018 het beroep gegrond verklaarde, de afwijzing vernietigde en de staatssecretaris opdroeg om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is. De rechtbankuitspraak wordt bevestigd, en de staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 worden vastgesteld. Daarnaast wordt er een griffierecht van € 519,00 geheven van de staatssecretaris.
De uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J. Willems, griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 juli 2019.