ECLI:NL:RVS:2019:2511

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
201905385/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met intrekking verblijfsvergunning

Op 24 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De vreemdeling had eerder een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd gekregen, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 30 november 2018 ingetrokken. Daarnaast was een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op 3 december 2018 afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 2 juli 2019 het beroep van de vreemdeling tegen de intrekking van de verblijfsvergunning gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit bleven in stand. De vreemdeling heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De vreemdeling vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij niet zou worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist, en dat hij opvang en verstrekkingen zou ontvangen volgens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers. De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek, gezien eerdere uitspraken, voor toewijzing in aanmerking kwam. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk beslist dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 24 juli 2019.

Uitspraak

201905385/2/V3.
Datum uitspraak: 24 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 2 juli 2019 in zaken nrs. NL18.24800 en NL18.24801 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2018 heeft de staatssecretaris een aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 3 december 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 2 juli 2019 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 30 november 2018 door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Verder heeft de rechtbank het tegen het besluit van 3 december 2018 door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat hem gedurende die periode opvang en verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers worden geboden.
2.    Gelet op wat is aangevoerd, komt het verzoek, in het licht van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:457, op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking.
3.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Annen
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2019
765-918.