ECLI:NL:RVS:2019:2498

Raad van State

Datum uitspraak
22 juli 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
201905122/1/V2 en 201905122/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

Op 22 juli 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 10 oktober 2017 de aanvraag afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 25 juni 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.M.J. van Zantvoort, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Afdeling heeft het beroep alsnog gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De staatssecretaris is verplicht om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de eerdere uitspraak van de Afdeling van 21 november 2018. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en de staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.536,00 zijn vastgesteld. De uitspraak is gedaan door voorzieningenrechter mr. J.J. van Eck, in aanwezigheid van griffier mr. S. Yildiz.

Uitspraak

201905122/1/V2 en 201905122/2/V2.
Datum uitspraak: 22 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 25 juni 2019 in zaak nr. NL17.11751 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover nu van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 25 juni 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.M.J. van Zantvoort, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3735, is het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 10 oktober 2017 wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb vernietigen. Dit betekent dat de staatssecretaris met inachtneming van voormelde uitspraak van 21 november 2018 een nieuw besluit moet nemen.
2.    Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 juni 2019 in zaak nr. NL17.11751;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 10 oktober 2017, V-nummer […];
V.    wijst het verzoek af;
VI.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Yildiz
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2019
594.