ECLI:NL:RVS:2019:2497

Raad van State

Datum uitspraak
22 juli 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
201905185/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende intrekking verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 juli 2019 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in het kader van een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 juni 2019. De rechtbank had in die uitspraak de besluiten van de staatssecretaris van 16 augustus 2018 en 2 november 2018 vernietigd, waarbij de verblijfsvergunning van de vreemdeling was ingetrokken en een inreisverbod was opgelegd.

De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek om een voorlopige voorziening strekte tot het voorkomen dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep een nieuw besluit zou moeten nemen. De rechter oordeelde echter dat het besluit van 16 augustus 2018 geen besluit op aanvraag van de vreemdeling was en dat de herroeping van dat besluit door de rechtbank niet met zich meebracht dat de staatssecretaris verplicht was om een nieuw besluit te nemen. Hierdoor ontbrak het spoedeisend belang dat vereist is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Aangezien de staatssecretaris geen ander spoedeisend belang had gesteld, werd het verzoek afgewezen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 juli 2019.

Uitspraak

201905185/2/V1.
Datum uitspraak: 22 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 juni 2019 in zaak nr. 18/9052 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 16 augustus 2018 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij besluit van 2 november 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen de intrekking, niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juni 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en de besluiten van 16 augustus 2018 en 2 november 2018 vernietigd (lees: het besluit van 2 november 2018 vernietigd, het besluit van 16 augustus 2018 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit).
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen nieuw besluit hoeft te nemen.
2.    Het besluit van 16 augustus 2018 is geen op aanvraag van de vreemdeling genomen besluit. De herroeping van dat besluit door de rechtbank brengt daarom niet met zich dat op de staatssecretaris de verplichting rust om een nieuw besluit te nemen. Daarom ontbreekt in zoverre een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
3.    Omdat de staatssecretaris enig ander spoedeisend belang niet heeft gesteld, wordt het verzoek afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt    w.g. Schuurman
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2019
282.