ECLI:NL:RVS:2019:2497
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende intrekking verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 juli 2019 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in het kader van een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 juni 2019. De rechtbank had in die uitspraak de besluiten van de staatssecretaris van 16 augustus 2018 en 2 november 2018 vernietigd, waarbij de verblijfsvergunning van de vreemdeling was ingetrokken en een inreisverbod was opgelegd.
De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek om een voorlopige voorziening strekte tot het voorkomen dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep een nieuw besluit zou moeten nemen. De rechter oordeelde echter dat het besluit van 16 augustus 2018 geen besluit op aanvraag van de vreemdeling was en dat de herroeping van dat besluit door de rechtbank niet met zich meebracht dat de staatssecretaris verplicht was om een nieuw besluit te nemen. Hierdoor ontbrak het spoedeisend belang dat vereist is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Aangezien de staatssecretaris geen ander spoedeisend belang had gesteld, werd het verzoek afgewezen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 juli 2019.