ECLI:NL:RVS:2019:2454

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
201808538/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • E. Steendijk
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing subsidieaanvraag door college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had op 19 september 2018 geoordeeld dat het college de subsidieaanvraag van [wederpartij] ten onrechte had afgewezen en het college had opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het college had de subsidieaanvraag van [wederpartij] op 16 november 2017 afgewezen, waarna het bezwaar op 30 april 2018 niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat [wederpartij] [gemachtigde] als gemachtigde had aangewezen en dat het college dit had moeten erkennen. Het college ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het college had de subsidieaanvraag van [wederpartij] terecht afgewezen, omdat niet voldaan was aan de subsidievoorwaarden. Het beroep van [wederpartij] op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de situaties niet vergelijkbaar waren. De Afdeling oordeelde dat het college het bezwaar terecht ongegrond had verklaard en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

201808538/1/A2.
Datum uitspraak: 17 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 september 2018 in zaak nr. 18/2859 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Groenlo, gemeente Oost Gelre
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2017 heeft het college de subsidieaanvraag van [wederpartij] afgewezen.
Bij besluit van 30 april 2018 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 september 2018 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 april 2018 vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 13 december 2018 heeft het college het door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en heeft op het besluit van 13 december 2018 gereageerd.
Het college en [wederpartij] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2019, waar het college, vertegenwoordigd door S. Yilmaz en C. Talen, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij brief van 3 november 2017 heeft [gemachtigde] namens [wederpartij] een aanvraag ingediend voor subsidie in het kader van de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009, derde tranche, voor de koop van een woning. Bij de aanvraag heeft [gemachtigde] een machtiging van [wederpartij] gevoegd om namens hem subsidie aan te vragen. Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 16 november 2017 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft het college bij besluit van 30 april 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het college heeft [gemachtigde] niet namens [wederpartij], maar op persoonlijke titel bezwaar gemaakt.
2.    De rechtbank heeft het door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat [wederpartij] [gemachtigde] onmiskenbaar als gemachtigde heeft aangewezen bij zijn brief van 3 november 2017. Uit het besluit van 16 november 2017 blijkt volgens de rechtbank dat het college dit ook zo heeft begrepen, omdat dat is gericht aan [gemachtigde] in zijn hoedanigheid als gemachtigde van [wederpartij]. Als bij het college al twijfel bestond of [gemachtigde] namens [wederpartij] bezwaar maakte tegen dat besluit, had het college navraag bij [gemachtigde] of [wederpartij] moeten doen. Het ligt immers niet voor de hand dat [gemachtigde], die was gemachtigd om namens [wederpartij] de subsidieaanvraag te doen, zelf bezwaar zou maken tegen de afwijzing van die aanvraag.
Het hoger beroep van het college
3.    Het college betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft [wederpartij] [gemachtigde] gemachtigd om de aanvraag in te dienen en is het primaire besluit aan [gemachtigde] in zijn hoedanigheid van gemachtigde gezonden. Het bezwaarschrift biedt op zichzelf noch in samenhang met de overige stukken reden om aan te nemen dat dit desondanks niet namens [wederpartij] zou zijn ingediend.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De nieuwe beslissing op bezwaar
5.    Het college heeft bij besluit van 13 december 2018, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] beslist. Omdat het college hoger beroep heeft ingesteld, wordt dit besluit ingevolge artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in de beoordeling betrokken.
6.    Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het college is niet voldaan aan de subsidievoorwaarden. Voorts zou een subsidietoekenning haaks staan op het voornaamste doel van de subsidieregeling, namelijk het bevorderen van projecten ten tijde van de economische crisis en de bouw en verkoop van woningen. [wederpartij] heeft de woning later gekocht. Het beroep van [wederpartij] op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen, omdat in de gevallen waarnaar [wederpartij] verwijst geen sprake is van gelijke situaties, aldus het college.
7.    [wederpartij] betoogt dat het college het bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Het college heeft de subsidievoorwaarden in andere gevallen niet strikt gehandhaafd. Door in dit geval wel strikt vast te houden aan de subsidievoorwaarden, handelt het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel, aldus [wederpartij].
7.1.    Onweersproken is dat [wederpartij] niet aan de subsidievoorwaarden, als opgenomen in het aanvraagformulier, heeft voldaan. Zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, nu het college zich terecht en genoegzaam gemotiveerd op het standpunt stelt dat de gevallen waarin - ondanks dat niet aan alle voorwaarden was voldaan - wel subsidie is verstrekt niet vergelijkbaar zijn met de situatie van [wederpartij]. Daarbij heeft het college terecht meegewogen dat [wederpartij] pas eind 2017 een koopovereenkomst heeft gesloten en subsidie heeft aangevraagd en dus niet kort na de in de subsidievoorwaarden genoemde uiterste aankoopdatum van 31 december 2010.
Los van hetgeen het college [wederpartij] voor het overige heeft tegengeworpen, heeft het college reeds daarom het bezwaar terecht ongegrond verklaard. Het betoog faalt.
8.    Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de subsidieaanvraag van [wederpartij] terecht heeft afgewezen.
Proceskosten
9.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre van 13 december 2018 ongegrond;
III.    bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Van Dokkum
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2019
480-882.