Uitspraak
Datum uitspraak: 17 juli 2019
BESTUURSRECHTSPRAAK
voorzitter griffier
Raad van State
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst had bij besluit van 21 december 2017 de huurtoeslag van [appellante] per 1 februari 2018 stopgezet, omdat de woning op een recreatiepark zich niet kwalificeerde voor huurtoeslag volgens de gewijzigde Wet op de huurtoeslag (Wht). De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Belastingdienst stelde dat de wijziging van de wet per 1 juli 2016 het niet langer mogelijk maakte om huurtoeslag te ontvangen voor recreatiewoningen. [appellante] betoogde dat deze wijziging in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat huurders van reguliere huurwoningen wel huurtoeslag konden ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de wetgever legitieme redenen had om onderscheid te maken tussen reguliere huurwoningen en recreatiewoningen, waaronder het risico op misbruik en de uitvoeringslasten voor de Belastingdienst.
De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de stopzetting van de huurtoeslag van [appellante] rechtmatig was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen sprake was van discriminatie op basis van de relevante verdragsbepalingen, omdat de wetgever een gerechtvaardigd doel had met de wijziging van de wet. De uitspraak benadrukt de beleidsruimte van de Staat bij het nemen van maatregelen op sociaal-economisch terrein en bevestigt dat de uitsluiting van huurtoeslag voor recreatiewoningen legitiem is.