ECLI:NL:RVS:2019:2403

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
201904220/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen uitzetting van vreemdeling

Op 12 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek van een vreemdeling om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had een verzoek ingediend om zijn voorgenomen uitzetting, die gepland stond voor 13 juli 2019, tegen te gaan. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 23 mei 2019, waarin het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond was verklaard. Daarnaast had de vreemdeling bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke uitzetting, wat hij aan de voorzieningenrechter van de Afdeling had toegestuurd.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de omstandigheden en de eerdere uitspraken, het verzoek van de vreemdeling voor toewijzing in aanmerking komt. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling had gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de vreemdeling niet op de geplande datum van uitzetting zal worden uitgezet, en heeft de proceskosten vastgesteld op € 512,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Deze uitspraak is gedaan in het openbaar en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.

Uitspraak

201904220/2/V2.
Datum uitspraak: 12 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) van:
[de vreemdeling],
verzoeker.
Procesverloop
De vreemdeling heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening om zijn voor 13 juli 2019 voorgenomen uitzetting tegen te gaan.
Daarnaast heeft de vreemdeling krachtens artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke uitzetting. De vreemdeling heeft dit bezwaarschrift aan de voorzieningenrechter van de Afdeling toegezonden.
Verder heeft de vreemdeling aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zij niet wordt uitgezet totdat op het bezwaarschrift is beslist. Dit verzoek is door de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de voorzieningenrechter van de Afdeling doorgezonden.
Het bezwaarschrift en het verzoek aan de voorzieningenrechter van de rechtbank worden aangemerkt als een nadere onderbouwing van het bij de Afdeling ingediende verzoek.
Overwegingen
1.    Bij uitspraak van 23 mei 2019 in zaak nr. NL19.4686 heeft de rechtbank het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 22 februari 2019, waarbij zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 juli 2019 in zaak nr. 201904220/1/V2 heeft de Afdeling het hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard.
2.    Gelet op wat in bezwaar tegen de feitelijke uitzetting is aangevoerd, komt het verzoek, in het licht van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:457, op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking.
3.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet op 13 juli 2019 om 14.40 uur wordt uitgezet;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Prins
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2019
363-894.