201802817/1/A3.
Datum uitspraak: 10 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Utrecht,
appellant,
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2014 heeft de minister een verzoek van [appellant] om afschrift van de verslagen van het MT van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (hierna: BVD, thans: Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD), over de periode van 1990 tot en met 1993 gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 21 februari 2018 heeft de minister opnieuw op het daartegen gemaakte bezwaar beslist. Hij heeft het bezwaar gegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2019, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.G. Udo, zijn verschenen.
Bij brief van 14 maart 2019 heeft de minister een nadere motivering ingediend en bij besluit van diezelfde datum heeft hij aan [appellant] een aanvullend dossier verstrekt.
Bij brief van 26 maart 2019 heeft [appellant] hierop gereageerd.
Bij brief van 16 april 2019 heeft de Afdeling vragen gesteld aan de minister.
Bij brief van 13 mei 2019 heeft de minister een nadere motivering ingediend.
Bij brief van 21 mei 2019 heeft [appellant] hierop gereageerd.
Partijen hebben de Afdeling schriftelijk meegedeeld dat zij ermee instemmen dat in deze zaak uitspraak wordt gedaan zonder dat nadere behandeling ter zitting plaatsvindt.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De van belang zijnde bepalingen uit de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: Wiv) zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Het besluit van 21 februari 2018
2. In het besluit van 21 februari 2018 heeft de minister gemotiveerd waarom hij bepaalde gedeelten uit de gevraagde MT-verslagen heeft geweigerd. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3112, heeft hij het dossier opnieuw beoordeeld. Deze beoordeling heeft ertoe geleid dat hij in enkele gevallen eerder geweigerde informatie alsnog heeft verstrekt. Hij heeft een aanvullend dossier van negentien pagina’s verstrekt. In een ander geval dat hij concreet heeft benoemd, heeft hij de weigering van informatie gehandhaafd op een andere grond. In het besluit heeft de minister per categorie vermeld op welke weigeringsgrond deze informatie wordt geweigerd: - Het distributieblad is bedoeld voor interne archivering van het document en daarom 'niet van toepassing' verklaard;
- Namen van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn niet verstrekt op grond van bronbescherming;
- Namen van bepaalde operaties en teamopdrachten zijn niet verstrekt op grond van 'nog actuele werkwijze';
- Verwijzingen naar bijlagen die niet zijn aangetroffen zijn 'niet van toepassing geacht' en om die reden niet vrijgegeven;
- Passages die zien op de personele inrichting van de verschillende (operationele-) afdelingen binnen de dienst zijn niet vrijgegeven op grond van 'nog actuele werkwijze';
- Passages die zien op de aanschaf van voor het operationele proces bedoelde materialen zijn niet verstrekt op grond van 'nog actuele werkwijze';
- Passages die zien op operationele werkprocessen zijn niet verstrekt op grond van 'nog actuele werkwijze';
- Passages die zien op de onderzoeksonderwerpen van specifieke operationele teams zijn niet vrijgegeven op grond van 'nog actuele werkwijze';
- Sommige documenten zijn dubbel geregistreerd. Deze zijn, onder vermelding van 'reeds verstrekt', niet nogmaals vrijgegeven;
- Enkele documenten zijn volledig niet leesbaar en om die reden niet verstrekt.
Verder heeft de minister bij een aantal concreet benoemde MT-verslagen vermeld welke weigeringsgrond in dat verslag aan de orde is.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Misbruik van recht
3. De minister heeft ter zitting betoogd dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep omdat hij misbruik maakt van de bevoegdheid om inzageverzoeken te doen op grond van de Wiv.
3.1. Dit betoog faalt. Deze zaak kent een lange voorgeschiedenis. De Afdeling heeft eerder een tussenuitspraak gedaan en de minister opgedragen de geconstateerde gebreken in de besluitvorming te herstellen. Daarna heeft de Afdeling zowel het eerste besluit op bezwaar als het tweede besluit op bezwaar vernietigd, omdat in dat laatste besluit de geconstateerde gebreken nog altijd niet waren hersteld. Na deze twee uitspraken was het duidelijk voor de minister wat er mankeerde aan de besluitvorming. In dit stadium kan de minister zich er niet meer met vrucht op beroepen dat [appellant] misbruik zou hebben gemaakt van een bevoegdheid.
Beroep van [appellant] tegen het besluit van 21 februari 2018
4. [appellant] betoogt dat de minister ten onrechte alle namen van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten wegens bronbescherming heeft geweigerd. Niet iedere verwijzing naar een dienst is een bron.
De minister heeft ten onrechte namen van teams, operaties, werkgroepen, commissies, ministervergaderingen, projecten, oefeningen en systemen geweigerd wegens een nog actuele werkwijze. Het gaat echter om informatie van meer dan 25 jaar oud. De namen zijn volstrekt willekeurige namen die geen inzicht geven in de operatie. Ook bij de passages die zien op de personele inrichting van afdelingen binnen de dienst is niet aannemelijk dat het in alle gevallen nog om een actuele werkwijze gaat. Ditzelfde geldt voor passages die gaan over de aanschaf van materialen voor een operationeel proces, operationele werkprocessen, onderzoeksonderwerpen van specifieke teams en concrete activiteiten van de dienst.
De minister heeft ten onrechte verwijzingen naar bijlagen die niet zijn aangetroffen geweigerd omdat deze niet van toepassing worden geacht. Deze weigeringsgrond kent de Wiv niet. De verwijzingen naar deze bijlagen zijn opgenomen in de verslagen en maken dus deel uit van het verzoek. Ditzelfde geldt voor de geweigerde distributiebladen, omdat ze uitsluitend bedoeld zouden zijn voor interne archivering. Deze maken deel uit van het verslag en vallen daarmee onder het verzoek.
Verder heeft de minister meer documenten aangetroffen dan verstrekt. Er zijn er zeven ten onrechte en zonder reden niet verstrekt. Voor zover de minister stelt dat enkele documenten dubbel zijn geregistreerd en niet nogmaals zijn verstrekt, is dit niet voor hem als verzoeker na te gaan. De minister heeft ook enkele documenten niet verstrekt omdat ze niet leesbaar zijn. Dat is geen weigeringsgrond in de Wiv. Eerder heeft de Afdeling slechts van twee documenten vastgesteld dat deze niet leesbaar zijn. Het kan niet zo zijn dat er nu meer documenten die onder het verzoek vallen onleesbaar zijn, aldus [appellant].
4.1. In de tussenuitspraak van 10 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2173, heeft de Afdeling geoordeeld dat het eerste besluit op bezwaar ondeugdelijk is gemotiveerd omdat de minister niet voor [appellant] inzichtelijk heeft gemaakt op welke grond gedeelten uit de door hem gevraagde gegevens moesten worden geweigerd. De Afdeling heeft overwogen dat de minister dit voor [appellant] alsnog enigermate inzichtelijk dient te maken. Hij kan dat doen door bij de weggelakte passages aan te geven of het gaat om bronnen, het actuele kennisniveau of de actuele werkwijze, bijvoorbeeld door per weggelaten passage of per groep passages de gehanteerde code te verschaffen. Indien dit in het licht van de door de AIVD te beschermen belangen op bezwaren stuit, kan de minister die bezwaren toelichten of anderszins meer inzicht bieden in de aan de weigering ten grondslag liggende motieven. Daarna heeft de minister bij besluit van 1 november 2016 opnieuw op het bezwaar van [appellant] beslist. In dat besluit heeft hij getracht om op andere wijze meer inzicht te bieden in de aan de weigering ten grondslag liggende motieven. De Afdeling heeft in de hiervoor vermelde uitspraak van 15 november 2017 geoordeeld dat dat besluit nog altijd niet deugdelijk was gemotiveerd.
In het nu voorliggende besluit van 21 februari 2018 heeft de minister niet op andere wijze getracht inzicht te bieden in de aan de weigering ten grondslag liggende motieven, maar aangegeven in welke gevallen hij passages heeft weggelakt wegens bronnen, het actuele kennisniveau of de actuele werkwijze. In het navolgende zal de Afdeling bezien of de gehanteerde weigeringsgronden terecht zijn ingeroepen.
- Namen van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten
4.2. De namen van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten heeft de minister terecht geweigerd wegens bronbescherming. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar maken van welke buitenlandse dienst informatie afkomstig is of het vrijgeven van de naam van die dienst de samenwerking met de desbetreffende dienst ernstig in gevaar zal brengen. Het is aannemelijk dat openbaarmaking leidt tot een afnemende bereidheid om informatie met de AIVD te delen. Een verslechterde informatiepositie van de AIVD zal een negatieve invloed hebben op de nationale veiligheid, aldus de minister. De Afdeling is van oordeel dat de minister zich op dit standpunt mocht stellen. In zoverre faalt het betoog.
- Verwijzingen naar distributiebladen
4.3. Over de verwijzingen naar distributiebladen stelt de minister dat de stukken die niet ter inzage worden gegeven alleen bedoeld zijn voor interne communicatie, documentatie en administratie. Deze documenten maken geen deel uit van de 'Verslagen van het MT van de BVD in de periode 1990-1993' nu het inzageverzoek van eiser specifiek zag op de verslagen. Dit inzageverzoek is dus niet van toepassing op de distributiebladen. Daarom worden deze stukken niet vrijgegeven, aldus de minister.
Ten aanzien van de distributiebladen is de Afdeling van oordeel dat het standpunt van de minister juist is en dat deze terecht zijn geweigerd omdat deze niet onder het verzoek vallen. Het gebruik van de code NVT kan standhouden omdat het gaat om verwijzingen naar bijlagen die niet zijn aangetroffen. In zoverre faalt het betoog.
- Aantal documenten
4.4. Voor zover er zeven documenten meer zijn aangetroffen dan aan [appellant] zijn verstrekt, heeft de minister nader toegelicht dat het gaat om zeven documenten die dubbel zijn aangetroffen. Gebleken is dat aan [appellant] slechts eenmaal het document is verstrekt en niet ook het dubbele exemplaar. In zoverre faalt het betoog.
- Onleesbare documenten
4.5. In het verweerschrift heeft de minister vermeld dat de onleesbare documenten met een nieuwe methode toch leesbaar kunnen worden gemaakt en dat deze voor zover mogelijk alsnog aan [appellant] worden verstrekt. Dit betekent dat de weigering van deze documenten bij het besluit van 21 februari 2018 ten onrechte is gehandhaafd. Reeds hierom slaagt het betoog in zoverre. Bij het besluit van 14 maart 2019 heeft de minister deze documenten alsnog verstrekt voor zover de Wiv 2017 daaraan niet in de weg stond. [appellant] heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, hiertegen geen gronden aangevoerd. Dit betekent dat het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 14 maart 2019 ongegrond moet worden verklaard.
- Namen van operaties en teamopdrachten
4.6. Op 14 maart 2019 heeft de minister nader gemotiveerd waarom hij namen van operaties en teamopdrachten op twee na heeft geweigerd. Hij voert aan dat operatienamen direct herleidbaar zijn tot personen, actuele werkwijzen of onderzoeksopdrachten. Openbaarmaking van de operatienamen kan ertoe leiden dat bronnen of andere bij een onderzoek betrokken personen gevaar lopen. Dat het gaat om operatienamen van 25 jaar geleden doet niet aan de actualiteit van de werkwijze af omdat operaties, inclusief de inzet van bronnen, jarenlang kunnen duren, er altijd een kans is dat het nodig is een onderzoek na lange tijd te heropenen en omdat regelmatig weer contact met een bron wordt opgenomen. De bronnen van 25 jaar geleden zijn waarschijnlijk nog in leven en lopen gevaar als openbaar wordt dat zij voor de AIVD of een voorganger hebben gewerkt. In dat kader wijst de minister erop dat bronbescherming absoluut is. Daarnaast houdt hij rekening met situaties waarop hij geen invloed kan uitoefenen, zoals het uitlekken van informatie. Door het vrijgeven van de operatienamen kan met de informatie die door de jaren heen al vrijgegeven is, worden achterhaald wie bij bepaalde onderzoeken betrokken zijn geweest. Tot slot zijn operatienamen vaak te relateren aan kenmerken van de operatie. Het vrijgeven van operatienamen zou het mogelijk maken te achterhalen waar onderzoek naar werd gedaan. Gelet op de lange duur van operaties en onderzoeken, levert dit zelfs nu nog een gevaar op voor de nationale veiligheid. Inzicht geven in deze werkwijze zal de AIVD belemmeren in het uitvoeren van zijn taak, aldus de minister.
4.6.1. [appellant] voert hiertegen aan dat operatienamen niet herleidbaar zijn tot personen, actuele werkwijzen of onderzoeksopdrachten. Operatienamen zijn volgens hem willekeurig gekozen en hebben juist geen relatie tot personen of onderzoeksopdrachten. Volgens hem mogen operatienamen alleen geweigerd worden als het onderzoek nog loopt en actueel is, maar niet bij afgeronde operaties. De minister weigert operatienamen categoraal, aldus van Drunen.
4.6.2. Bij brief van 16 april 2019 heeft de Afdeling de minister gevraagd waarom namen van operaties en teamopdrachten in het concrete geval herleidbaar zijn tot personen of tot het onderwerp van de operatie of opdracht. Ook is gevraagd of in dit geval sprake is van operaties die jaren lang duren. Verder is gevraagd of er gevallen zijn waarin de risico’s van openbaarmaking van namen van operaties en teamopdrachten zich hebben verwezenlijkt en indien dat zo was, wat de gevolgen ervan waren. Tot slot heeft de Afdeling de minister verzocht om drie voorbeelden uit de geheime stukken te noemen van namen van operaties of teamopdrachten en daarbij een op de situatie toegesneden motivering te geven waarom de algemene motivering van 14 maart 2019 in het concrete geval opgaat.
4.6.3. Bij brief van 13 mei 2019 heeft de minister een reactie gegeven op de vragen van de Afdeling. De Afdeling is van oordeel dat in de reactie de gestelde vragen niet worden beantwoord. De minister heeft wederom in het algemeen aangegeven waarom namen van operaties en teamopdrachten moeten worden geweigerd, maar hij is niet ingegaan op de concrete situatie. Hij heeft weliswaar één voorbeeld gegeven, maar dit is een hypothetisch voorbeeld. Ondanks dat daarom is verzocht, heeft hij geen concrete voorbeelden uit de geheime stukken gegeven. De minister had met een beroep op artikel 8:29 van de Awb een concreet antwoord kunnen geven op de gestelde vragen indien toezending aan [appellant] van zijn reactie op de vragen van de Afdeling op bezwaren zou stuiten. Daar komt nog bij dat de minister in zijn motivering van 14 maart 2019 stelde dat namen van operaties en teamopdrachten zijn geweigerd omdat bronbescherming absoluut is. In het besluit van 21 februari 2018 heeft hij deze weigering evenwel niet op die grond gehandhaafd maar op een andere grond, te weten ‘nog actuele werkwijzen’. Gelet op het voorgaande kan de Afdeling niet controleren of het besluit op dit onderdeel voldoende is gemotiveerd. Het betoog van [appellant] slaagt in zoverre.
- Informatie over de personele inrichting van (operationele) afdelingen
4.7. In de aanvullende motivering van 14 maart 2019 heeft de minister nader gemotiveerd waarom informatie over de personele inrichting van (operationele) afdelingen niet kan worden vrijgegeven wegens een actuele werkwijze. Volgens hem zijn de opbouw en personele inrichting van de teams onveranderd ten opzichte van 25 jaar geleden. Het vrijgeven van informatie daarover zou inzicht geven in een actuele werkwijze en kan schade toebrengen aan de nationale veiligheid omdat kwaadwillende derden hierop zouden kunnen anticiperen. In het aantal fte van bepaalde afdelingen kan geen inzicht worden gegeven omdat daarmee duidelijk wordt waar de prioriteit van de AIVD ligt. Bovendien kan dan worden nagegaan hoe groot bepaalde afdelingen op dit moment zijn, hetgeen een risico voor de nationale veiligheid oplevert, aldus de minister.
4.7.1. [appellant] bestrijdt dit standpunt. De minister is eraan voorbijgegaan dat de BVD inmiddels is opgeheven en volledig is gereorganiseerd in de AIVD. De nieuwe afdelingen hebben niets te maken met de opgeheven afdelingen. Openbaarmaking van informatie uit 1990 tot en met 1993 geeft geen inzicht in de indeling van de afdelingen van de AIVD op dit moment, aldus [appellant].
4.7.2. Op 16 april 2019 heeft de Afdeling de minister verzocht om drie concrete voorbeelden te geven uit de geheime stukken van geweigerde informatie over de personele inrichting van (operationele) afdelingen met daarbij een uitleg waarom de algemene motivering van 14 maart 2019 in het concrete geval opgaat.
4.7.3. In de reactie van 13 mei 2019 heeft de minister geen van de gevraagde voorbeelden gegeven. Dit betekent dat ook op dit onderdeel de Afdeling niet kan controleren of het besluit voldoende is gemotiveerd. Het betoog van [appellant] slaagt in zoverre.
- Informatie over de aanschaf van voor het operationele proces bedoelde materialen
4.8. In de aanvullende motivering van 14 maart 2019 heeft de minister nader gemotiveerd waarom hij informatie heeft geweigerd over de aanschaf van voor het operationele proces bedoelde materialen. Volgens hem is de wijze waarop voor het operationele proces bedoelde materialen worden aangeschaft nog steeds actueel en doet daaraan niet af het feit dat het om 25 jaar oude gegevens gaat.
4.8.1. [appellant] voert hiertegen aan dat het niet aannemelijk is dat in alle gevallen technische hulpmiddelen nog geheim moeten worden gehouden. De ontwikkeling van de techniek is snel gegaan en de meeste technieken uit de jaren negentig zijn inmiddels verouderd en worden niet meer in die vorm gebruikt, aldus [appellant].
4.8.2. Op 16 april 2019 heeft de Afdeling de minister verzocht om drie concrete voorbeelden te geven uit de geheime stukken van dergelijke weigeringen met daarbij een uitleg waarom de algemene motivering van 14 maart 2019 in het concrete geval opgaat.
4.8.3. In reactie hierop heeft de minister op 13 mei 2019 verwezen naar bepaalde MT-verslagen waarin voorbeelden zouden zijn te vinden van verwijzingen naar een bepaald merk. De minister stelt niets inzichtelijk te maken omdat geheimhouding is overeengekomen met zakelijke partijen en omdat de AIVD nog steeds met de (opvolger van) het desbetreffende systeem werkt. Na inzage van de desbetreffende MT-verslagen die de minister als voorbeeld heeft genoemd, ziet de Afdeling in de passages die zijn geweigerd op grond van actuele werkwijze zonder nadere toelichting niet in dat het hier gaat om merken. Ook op dit onderdeel ontbreekt dus een toereikende motivering. Het betoog van [appellant] slaagt in zoverre.
- Conclusie
4.9. De Afdeling constateert dat de minister in de brief van 13 mei 2019 de vragen van de Afdeling niet beantwoordt en de gevraagde concrete voorbeelden niet geeft. De gerichte bevraging door de Afdeling kwam tot stand nadat de minister drie keer in de gelegenheid is gesteld de motivering van het besluit te verbeteren en de Afdeling had geoordeeld dat de gegeven motivering tekortschoot. Door de gestelde vragen niet te beantwoorden en geen voorbeelden te noemen, ook niet vertrouwelijk, bemoeilijkt de minister de rechterlijke controle waarin de wet uitdrukkelijk voorziet.
Uit hetgeen de Afdeling hiervoor heeft overwogen volgt dat de minister de weigering van eerder onleesbaar bevonden documenten ten onrechte bij het besluit van 21 februari 2018 heeft gehandhaafd en dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij de weigering van namen van operaties en teamopdrachten, informatie over de personele inrichting van (operationele) afdelingen en informatie over de aanschaf van voor het operationele proces bedoelde materialen op grond van nog actuele werkwijzen heeft gehandhaafd bij het besluit van 21 februari 2018.
Overschrijding redelijke termijn
5. [appellant] heeft ter zitting verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden wegens het overschrijden van de redelijke termijn.
5.1. In de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, heeft de Afdeling overwogen dat in zaken die, zoals in dit geval, uit een bezwaarschriftprocedure en twee rechterlijke instanties bestaan, in beginsel een totale lengte van de procedure van vier jaar redelijk is. In niet-punitieve zaken vangt de redelijke termijn aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. Of de redelijke termijn is overschreden, dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop deze door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene.
5.2. Bij besluit van 16 juli 2014 heeft de minister een besluit genomen op het verzoek van [appellant]. Hiertegen heeft [appellant] op 21 augustus 2014 bezwaar gemaakt. Er dient van te worden uitgegaan dat de minister dit bezwaarschrift op 22 augustus 2014 heeft ontvangen. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift op 22 augustus 2014 zijn vier jaar en elf maanden verstreken. Er zijn, in het licht van de onder 5.1 vermelde criteria, geen omstandigheden die aanleiding geven aan te nemen dat de redelijke termijn op een later tijdstip dan na verloop van vier jaar is overschreden. Dit betekent dat de procedure elf maanden te lang heeft geduurd.
Deze overschrijding is, gelet op het verloop van procedures sinds het besluit van 16 juli 2014, toe te rekenen aan de minister.
5.3. Uitgaande van een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt het aan [appellant] toe te kennen bedrag € 1.000,00. De Afdeling zal de minister daarom veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.000,00 aan [appellant] als vergoeding voor de door hem geleden immateriële schade.
Eindconclusie
6. Het beroep tegen het besluit van 21 februari 2018 is gegrond. Dit besluit moet worden vernietigd voor zover daarin de weigering van het aanvullend dossier dat op 14 maart 2019 alsnog aan [appellant] is verstrekt is gehandhaafd en voor zover daarin de weigering van namen van operaties en teamopdrachten, informatie over de personele inrichting van (operationele) afdelingen en informatie over de aanschaf van voor het operationele proces bedoelde materialen is gehandhaafd. Het besluit van 16 juli 2014 moet worden herroepen voor zover daarin het aanvullend dossier is geweigerd. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het beroep tegen het besluit van 14 maart 2019 is ongegrond. De minister zal opnieuw op het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 16 juli 2014 moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak. De Afdeling zal daartoe met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb een termijn stellen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
7. De minister zal in deze zaak niet in de proceskosten worden veroordeeld, omdat de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van [appellant] reeds voor vergoeding in aanmerking zijn gebracht in de uitspraak van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:614, welke zaak tegelijk op zitting is behandeld met de hier voorliggende zaak. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 februari 2018, kenmerk 8e4c4607-or1-1.0, gegrond;
II. vernietigt dat besluit voor zover daarin de weigering van het aanvullend dossier dat op 14 maart 2019 alsnog aan [appellant] is verstrekt is gehandhaafd en voor zover daarin de weigering van namen van operaties en teamopdrachten, informatie over de personele inrichting van (operationele) afdelingen en informatie over de aanschaf van voor het operationele proces bedoelde materialen is gehandhaafd;
III. herroept het besluit van 16 juli 2014, kenmerk 83f58933-or1-1.0, voor zover daarin het aanvullend dossier dat op 14 maart 2019 alsnog aan [appellant] is verstrekt is geweigerd;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 maart 2019, kenmerk 90ad48b3-or1-1.0, ongegrond;
VI. draagt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op om binnen twaalf weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
VII. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VIII. veroordeelt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om aan [appellant] te betalen een vergoeding van € 1.000,00 (zegge: duizend euro);
IX. gelast dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.
w.g. Borman w.g. Niane-van de Put
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019
805.
BIJLAGE
Wiv, zoals deze wet ten tijde van belang luidde
Artikel 45
Onverminderd de kennisneming van op grond van paragraaf 3.3 verstrekte gegevens, kan van de gegevens verwerkt door of ten behoeve van een dienst slechts kennis worden genomen overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
Artikel 51
1. Onze betrokken Minister deelt een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden mede of kennis kan worden genomen van andere dan persoonsgegevens betreffende de in de aanvraag vermelde bestuurlijke aangelegenheid. Onze betrokken Minister kan zijn besluit voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de aanvrager.
2. Voor zover een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingewilligd, stelt Onze betrokken Minister de aanvrager zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na bekendmaking van zijn besluit in kennis van de desbetreffende gegevens.
Artikel 55
1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 51 wordt afgewezen, voor zover verstrekking van de gegevens waarop de aanvraag betrekking heeft:
[…]
b. de nationale veiligheid zou kunnen schaden;
[…].