201807744/1/A2.
Datum uitspraak: 10 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 augustus 2018 in zaak nr. 17/2366 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de raad.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2017 heeft de raad een aanvraag van [wederpartij] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 11 juli 2017 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 11 juli 2017 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2019, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets en mr. M. Rutten, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. P.Th. van Alkemade, advocaat te 's-Hertogenbosch, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [wederpartij] heeft de raad verzocht om verlening van een toevoeging voor rechtsbijstand door haar advocaat, mr. P.Th. van Alkemade, tijdens de eerste fase van haar algemene asielprocedure (hierna: de AA-procedure). De raad heeft deze aanvraag afgewezen. In eerste instantie was daarbij voor de raad redengevend dat een zodanige toevoeging wordt afgegeven door het bij het asielzoekerscentrum gevestigde Legal Aid. Later heeft de raad deze motivering gewijzigd en als reden voor afwijzing gegeven dat de asielaanvraag hangende de rust- en voorbereidingstermijn is ingetrokken. Wel zou [wederpartij] volgens de raad kunnen vragen om een lichte adviestoevoeging (hierna: LAT).
Dit besluit heeft bij de rechtbank geen stand gehouden. Omdat de voorbereidende werkzaamheden van de advocaat plaatsvinden na indiening van de asielaanvraag en voorafgaande aan de - in dit geval - intrekking van de aanvraag, voordat het onderzoek als bedoeld in artikel 3.110 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) begint, ziet de rechtbank niet in waarom in dit geval niet een toevoeging met zaakcode V060 voor werkzaamheden tijdens de AA-procedure is verstrekt. Voor verstrekking van een LAT voor werkzaamheden in de eerste fase van de AA-procedure bestaat geen wettelijke grondslag, aldus de rechtbank.
De raad kan zich niet met het oordeel van de rechtbank verenigen en is daarom in hoger beroep gekomen.
Het hogerberoepschrift van de raad
3. De raad betoogt dat de rechtbank in haar uitspraak ten onrechte is uitgegaan van het bepaalde in artikel 5a van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000). Laatstgenoemde bepaling ziet op de vergoeding van in een AA-procedure verrichte werkzaamheden en aan dit artikel wordt daarom pas toegekomen als er een toevoeging is verstrekt en deze ter declaratie wordt aangeboden. Daarvan is in dit geval geen sprake, nu er een aanvraag om een toevoeging voorligt, die moet worden getoetst aan de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt), aldus de raad. Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van het Brt en het tweede lid van artikel 8 wordt er geen toevoeging verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het indienen van een aanvraag, tenzij sprake is van feitelijke en/of juridische complexiteit. Van een zodanige complexiteit is pas sprake als de asielaanvraag ook daadwerkelijk wordt behandeld, aldus de raad. Als de daadwerkelijke behandeling van de asielaanvraag niet doorgaat, verleent de raad geen toevoeging. De raad geeft aan dat in dergelijke gevallen de rechtsbijstandsverlener, volgens het in de werkinstructie toevoegen 'V060 A.A.-procedure' (hierna: de werkinstructie) opgenomen beleid, een LAT kan aanvragen als er al werkzaamheden zijn verricht.
De reactie van [wederpartij]
4. [wederpartij] wijst erop dat de rechtbank weliswaar artikel 5a van het Bvr 2000 heeft genoemd, maar dat deze bepaling niet redengevend is geweest voor haar oordeel. De rechtbank heeft overwogen dat op grond van het wettelijk systeem van de AA-procedure in dit geval een toevoeging met zaakcode V060 had moeten worden verstrekt en heeft terecht geoordeeld dat uit het wettelijk systeem voortvloeit dat al een V060-toevoeging moet worden verstrekt op het moment van de "afspraakbevestiging dag -1". Anders dan waar de raad van lijkt uit te gaan, maakt de rust- en voorbereidingstermijn onderdeel uit van de AA-procedure waarvoor een V060-toevoeging wordt afgegeven, aldus [wederpartij]. Zij verwijst in dit verband naar de werkinstructie bij artikel 5a Bvr.
Beoordeling van het hogerberoepschrift
5. [wederpartij] heeft een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 3.109 van het Vb 2000 was haar na het indienen van die aanvraag een rust- en voorbereidingstermijn gegund van ten minste zes dagen. Gedurende die termijn kon zij worden voorgelicht over de asielprocedure en kon zij zich op deze procedure voorbereiden en zich daartoe laten bijstaan. Pas na deze rust- en voorbereidingstermijn zou het onderzoek naar de aanvraag starten, aldus het eerste lid van artikel 3.109 van het Vb 2000.
Niet in geschil is dat [wederpartij] haar asielaanvraag binnen de rust- en voorbereidingstermijn, die ook wel wordt geduid als 'dag -1', heeft ingetrokken en dat daardoor geen start is gemaakt met het onderzoek naar haar asielaanvraag.
Partijen zijn het er verder over eens dat een vreemdeling gedurende de rust- en voorbereidingstermijn in beginsel recht heeft op bijstand van een advocaat, voor welke bijstand een toevoeging wordt verleend. Partijen verschillen echter van mening over de aard van de toevoeging waarop in dit geval aanspraak kan worden gemaakt. Volgens [wederpartij] moet dit een reguliere toevoeging zijn en volgens de raad had zij een LAT moeten aanvragen.
Ter beoordeling ligt dan ook voor of de raad de aanvraag om verlening van een (reguliere) toevoeging mocht afwijzen omdat enkel werkzaamheden in de rust- en voorbereidingstermijn hebben plaatsgevonden.
Daarbij is van belang dat partijen het erover eens zijn dat artikel 5a van het Bvr 2000 hier toepassing mist. In het licht hiervan komt aan het beleid betreffende de toepassing van die bepaling geen betekenis toe.
6. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van het Brt geldt de hoofdregel dat geen toevoeging wordt verleend voor het indienen van een aanvraag. Het beleid van de raad houdt in dat met toepassing van het tweede lid van deze bepaling wel een toevoeging wordt verstrekt voor het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De raad heeft zich evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen recht bestaat op een toevoeging indien de aanvraag nog tijdens de periode die wordt aangeduid als dag -1 wordt ingetrokken, omdat dan geen sprake is van ingewikkeldheid als bedoeld in die bepaling en het gaat om het geven van een eenvoudig rechtskundig advies waarvoor een LAT kon worden aangevraagd. Dit beleid is niet onredelijk. De raad heeft gehandeld conform het hiervoor weergegeven beleid, waarin staat dat de raad, als er geen reguliere toevoeging wordt verstrekt voor de AA-procedure, desgevraagd een LAT verstrekt voor de werkzaamheden vóór de oorspronkelijk geplande bespreking eerste gehoor.
Het betoog slaagt.
Slotsom
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de raad van 11 juli 2017 alsnog ongegrond verklaren.
Dit betekent dat de raad [wederpartij] een toevoeging mocht weigeren.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 augustus 2018 in zaak nr. 17/2366;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Dokkum
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019
480-882.
BIJLAGE - Wettelijk kader
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.109
"1. Na de indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 3.108c, eerste lid, wordt de vreemdeling een rust- en voorbereidingstermijn gegeven van ten minste zes dagen. Het onderzoek, bedoeld in artikel 3.110, vangt na de rust- en voorbereidingstermijn aan.
2. Gedurende de rust- en voorbereidingstermijn wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld om te worden voorgelicht over de asielprocedure en om zich op de asielprocedure voor te bereiden en zich daartoe te laten bijstaan. Aan de vreemdeling die de in het eerste lid bedoelde aanvraag heeft ingediend wordt tijdig mededeling gedaan van de hem toekomende bevoegdheid zich bij een gehoor als bedoeld in de artikelen 3.112, eerste lid en 3.113, tweede lid, te doen bijstaan.
[…]"
Artikel 3.110
"1. Voor het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn in een Aanmeldcentrum acht dagen beschikbaar.
[…]
5. Onze Minister bepaalt met inachtneming van artikel 3.109, eerste lid, wanneer het onderzoek als bedoeld in het eerste lid aanvangt en deelt de dag van aanvang mede aan de vreemdeling."
Artikel 3.112
"1. De vreemdeling wordt op de eerste dag van het onderzoek door Onze Minister aan een eerste gehoor onderworpen.
[…]"
Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000
Artikel 5a
"1. In afwijking van artikel 5, wordt aan een procedure in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000 een vergoeding toegekend van:
a. vier punten, voor verleende rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 van het Vreemdelingenbesluit 2000 bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.113, derde lid, van dat besluit bedoelde ter kennis brengen van een afschrift van het verslag nader gehoor;
[…]."
Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria
Artikel 8
"1. Geen toevoeging wordt verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor:
a. het indienen van aanvragen om toelating tot Nederland op grond van afdeling 3 van hoofdstuk 3 van de Vreemdelingenwet 2000, tenzij de rechtzoekende met onmiddellijke uitzetting of inbewaringstelling wordt bedreigd;
[…]
j. het indienen van een andere aanvraag bij een bestuursorgaan om een besluit te nemen.
2. In afwijking van het eerste lid kan een toevoeging worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist."
Werkinstructie toevoegen V060 A.A-procedure
"[…] Als er geen toevoeging wordt verstrekt door RvR Legal Aid dan kan de advocaat een lichte adviestoevoeging (LAT) aanvragen. Deze wordt verstrekt voor zijn werkzaamheden verricht in de periode nà ontvangst van de afspraakbevestiging en vóór de oorspronkelijk geplande bespreking eerste gehoor. Deze situatie doet zich voor als rechtzoekende met onbekende bestemming (mob) is vertrokken, wanneer de advocaat negatief adviseert over het indienen van een asielaanvraag op of rond dag -1, of voor rechtsbijstand aan nareizigers bij versnelde behandeling van de asielaanvraag. […]"