ECLI:NL:RVS:2019:2286

Raad van State

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
201805181/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek tot beperkte kennisneming van stukken in hoger beroep bestuursrecht

In deze zaak heeft [bedrijf] hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2018, waarin het bestuur van de Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten betrokken was. De Raad van State heeft op 5 juli 2019 uitspraak gedaan op het verzoek van het bestuur om beperkte kennisneming van bepaalde stukken in het hoger beroep. Het bestuur heeft aangevoerd dat het openbaar maken van deze stukken het algemeen belang en de belangen van derden zou schaden. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen de belangen van beide partijen afgewogen. Enerzijds is het belang van [bedrijf] om toegang te hebben tot relevante informatie voor het hoger beroep, anderzijds het belang van het bestuur om vertrouwelijke informatie te beschermen. De Afdeling heeft vastgesteld dat de regeling van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht voldoende waarborgen biedt voor een eerlijke procesvoering, en dat het verzoek van het bestuur om beperkte kennisneming gerechtvaardigd is. De Afdeling heeft het verzoek toegewezen, waardoor het bestuur de mogelijkheid behoudt om het formulier voor de beoordeling van ondernemerschap in de toekomst vertrouwelijk te houden.

Uitspraak

201805181/2/A2.
Datum beslissing: 5 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:
[stichting] h.o.d.n. [bedrijf], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2018 in zaak nr. 17/1318 in het geding tussen:
[bedrijf]
en
het bestuur van de Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten.
Procesverloop
[bedrijf] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2018 in zaak nr. 17/1318.
Het bestuur heeft gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft:
•    een formulier ‘Overzicht analyse cultureel ondernemerschap’
•    gedeelten van een brief aan de rechtbank van 30 november 2017 met een toelichting op dat formulier.
[bedrijf] heeft een reactie op het verzoek van het bestuur ingediend.
Overwegingen
1.    Het bestuur heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.
2.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van de stukken gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3.    Het bestuur verleent op grond van de ‘Deelregeling meerjarige projectsubsidies fonds podiumkunsten 2017-2020’ (hierna: de Deelregeling) meerjarige projectsubsidies voor het produceren van uitvoeringen door professionele podiumkunstenaars. Ingevolge artikel 2.3 worden aanvragen die voldoen aan de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen voor advies voorgelegd aan een adviescommissie. Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, worden aanvragen beoordeeld op de criteria ‘artistieke kwaliteit’, ‘ondernemerschap’, ‘pluriformiteit van het podiumkunstenaanbod’ en ‘geografische spreiding in Nederland’. Deze criteria zijn nader beschreven in de toelichting op de Deelregeling.
Het bestuur heeft het formulier door een extern bureau laten ontwikkelen als hulpmiddel voor de beoordeling van het ondernemerschap van aanvragers voor een meerjarige activiteitensubsidie. Het bestuur wil in de toekomst deze beoordeling met behulp van dit formulier uitvoeren. Dat is volgens het bestuur niet mogelijk indien het formulier openbaar wordt, omdat aanvragers om subsidie hun aanvraag dan kunnen toeschrijven naar de vragen van het formulier. Het bestuur heeft tevens gevraagd om beperkte kennisneming van het gedeelte van de brief aan de rechtbank onder het kopje ‘Over het formulier’, omdat daarin een gedetailleerde beschrijving van het formulier is opgenomen.
Het bestuur heeft in de aanvraag verder vermeld dat de adviescommissie in de hoofdzaak een advies heeft uitgebracht waarin een zelfstandig oordeel is gegeven over het criterium ondernemerschap. Het bestuur heeft in het kader van zijn vergewisplicht van artikel 3:9 van de Awb aan de commissie gevraagd het formulier in te vullen om vast te kunnen stellen dat het commissieadvies op dit punt zorgvuldig tot stand is gekomen.
4.    Het betoog van [bedrijf] dat toewijzing van het verzoek van het bestuur om beperkte kennisneming van het formulier op gespannen voet staat met het fair trial beginsel van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) faalt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 28 januari 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO2403) bevat artikel  6 van het EVRM minimumnormen voor een eerlijke procesvoering, doch zijn deze niet absoluut. De nationale wetgever mag met het oog op een goede procesorde of ter bescherming van het algemeen belang of belangen van derden, procedurevoorschriften en beperkingen stellen, mits het eerlijke karakter van de procesvoering daarmee niet in essentie wordt aangetast. De regeling van artikel 8:29 van de Awb is met zodanige waarborgen omkleed, dat het recht op een eerlijke procesvoering daarmee niet in essentie wordt aangetast. Dat betekent dat artikel 6 EVRM niet dwingt tot afwijzing van het verzoek.
5.    In de toelichting op de Deelregeling is beschreven wat de criteria van artikel 3.4, eerste lid, van de Deelregeling, waaronder het criterium ‘ondernemerschap’, inhouden en op welke wijze een subsidieaanvrager aan deze criteria kan voldoen. Het formulier bevat een concretisering van de uitvoerige toelichting op het criterium ‘ondernemerschap’. Zoals hiervoor onder 3 is overwogen heeft het bestuur het formulier uitsluitend gebruikt bij zijn beoordeling van het advies van de adviescommissie in het kader van de vergewisplicht. Het formulier is door de adviescommissie zelf niet aan haar advies ten grondslag gelegd of bij het opstellen daarvan gebruikt. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het gestelde belang van het bestuur om het formulier voor dit doel ook in de toekomst te kunnen gebruiken zwaarder dan het belang  van [bedrijf] om in deze zaak kennis te nemen van het formulier.
Aangezien in de brief van het bestuur aan de rechtbank van 30 november 2017 onder het kopje ‘Over het formulier’ een gedetailleerde beschrijving van het formulier is opgenomen, geldt dit oordeel ook voor dit gedeelte van die brief.
6.    De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe;
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Daalder    w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2019