ECLI:NL:RVS:2019:2283

Raad van State

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
5 juli 2019
Zaaknummer
201903388/1/A3 en201903388/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om urgentieverklaring voor woonruimte na gewelddadig incident

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 juli 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoekster], die een urgentieverklaring had aangevraagd na het verlies van haar woonruimte door een gewelddadig incident met haar ex-partner. Het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar had haar verzoek om een urgentieverklaring op 30 oktober 2018 afgewezen, omdat zij niet voldeed aan de eisen van de Huisvestingsverordening Alkmaar. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van [verzoekster] tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep instelde.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is om binnen zes maanden zelf passende woonruimte te vinden. Het college had terecht gesteld dat er voor haar alternatieven waren, zoals crisisopvang of kamerhuur, en dat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring. De rechtbank had bovendien terecht geoordeeld dat de medische situatie van [verzoekster] niet zodanig was dat dit haar belemmerde in het vinden van woonruimte. De voorzieningenrechter heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van woningzoekenden om zelf naar oplossingen te zoeken voor hun woonproblemen en de criteria waaraan voldaan moet worden voor het verkrijgen van een urgentieverklaring. De voorzieningenrechter heeft ook de toepassing van de hardheidsclausule door het college beoordeeld en geconcludeerd dat er geen onbillijkheid van overwegende aard was die toepassing rechtvaardigde.

Uitspraak

201903388/1/A3 en 201903388/2/A3.
Datum uitspraak: 5 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te Alkmaar,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 26 april 2019 in zaak nrs. 19/1073 en 19/1074 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2018 heeft het college het verzoek van [verzoekster] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 1 maart 2019 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 2019 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoekster] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 juni 2019, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. M. Hoefs, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Blom, zijn verschenen.
Overwegingen
Kortsluiting
1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
2.    [verzoekster] heeft een urgentieverklaring aangevraagd, omdat zij haar woonruimte is kwijtgeraakt na een gewelddadig incident met haar ex-partner. Zij heeft aanvankelijk bij haar moeder ingewoond, maar dit is om meerdere redenen niet langer mogelijk. Zij huurt thans bedrijfsruimte, maar die is niet geschikt als woonverblijf. Particuliere huur is ook geen optie, omdat zij alleen een Wajong-uitkering ontvangt en bovendien in een schuldsaneringstraject zit. Voorts heeft zij gewezen op psychische klachten als gevolg van de onzekerheid rondom haar woonsituatie. [verzoekster] meent dan ook dat zij in aanmerking dient te komen voor een urgentieverklaring.
Besluitvorming
3.    Het college heeft aan de weigering [verzoekster] een urgentieverklaring te verlenen ten grondslag gelegd dat zij niet voldoet aan de eis als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening Alkmaar (hierna: de Hvv), omdat zij in staat moet worden geacht om binnen zes maanden zelf passende woonruimte te vinden. Voor haar is een voorliggende oplossing voor passende woonruimte bijvoorbeeld een opvang of een kamer. [verzoekster] heeft voorts geen medische of financiële belemmering om woonruimte te vinden. Hoewel het college erkent dat [verzoekster] zich in een lastige situatie bevindt, gaan de voorliggende oplossingen voor op het verlenen van urgentie. Dit leidt volgens het college niet tot een onbillijkheid van overwegende aard, zodat geen grond bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule.
Aangevallen uitspraak
4.    De rechtbank heeft het college gevolgd in zijn standpunt dat [verzoekster] niet voldoet aan de eis als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Hvv. Volgens de rechtbank heeft [verzoekster] niet aannemelijk gemaakt dat kamerhuur voor haar geen optie is. Tevens bestaat de mogelijkheid van crisisopvang, hetgeen volgens de rechtbank een passende woonruimte is als bedoeld in de zin van de Hvv. De crisisopvang van de Blijfgroep beschikt immers over een besloten ruimte die tezamen met andere (gedeelde) ruimten zoals keuken en badkamer, bestemd is voor bewoning door een huishouden. Nu de stap naar crisisopvang toegevoegde waarde kan hebben voor [verzoekster], heeft het college met juistheid gesteld dat het in artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet 2014 bedoelde vereiste verblijf in een opvang niet kan worden gepasseerd. Aan het feit dat [verzoekster] haar honden niet mee mag nemen naar de opvang, kan volgens de rechtbank geen doorslaggevend gewicht worden toegekend. De rechtbank is voorts van oordeel dat niet is gebleken van medische belemmeringen voor het zelf vinden van passende woonruimte. Weliswaar is uit de overgelegde medische stukken gebleken dat sprake is van een zorgelijke situatie, maar dat dit in de weg staat aan het zoeken naar woonruimte blijkt daaruit onvoldoende. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het medisch onderzoek door Treve voldoende zorgvuldig is, nu de arts van Treve [verzoekster] op spreekuur heeft gesproken, een anamnese en observatie heeft verricht en kennis heeft genomen van de brief van de GGZ van 21 januari 2019. Het ligt vervolgens op de weg van [verzoekster] om haar medische situatie nader te onderbouwen, indien zij meent dat die in het advies van Treve onderbelicht is gebleven. De aanvullende stukken van de GGZ die [verzoekster] in het verzoek om een voorlopige voorziening heeft overgelegd, hebben de rechtbank geen aanleiding gegeven voor een ander oordeel. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat het college in redelijkheid geen aanleiding hoefde te zien voor toepassing van de hardheidsclausule.
Hoger beroep
5.    [verzoekster] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat zij niet voldoet aan de eisen voor het verkrijgen van een urgentieverklaring als neergelegd in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Hvv. Zij voert hiertoe aan  dat crisisopvang alleen buiten de regio Alkmaar kan plaatsvinden en dus geen passende woonruimte is als bedoeld in artikel 3, onder 3, van de Beleidsregels urgenties Alkmaar. Zij kan bovendien alleen terecht bij een gespecialiseerde Blijfgroep in verband met de aan haar gerichte bedreigingen. Verder voert zij hiertoe aan dat een kamer geen reële optie is voor haar. De rechtbank is er in dat kader ten onrechte van uitgegaan dat alleen de huurprijs voor haar een belemmering zou zijn. Dat is echter niet het geval. Volgens het rapport van de GGZ is zij gebaat bij een rustige en stabiele woonsituatie, hetgeen een kamer volgens haar niet kan bieden. Daarbij komt dat jegens haar bedreigingen zijn geuit, die een gevaarlijke situatie kunnen opleveren jegens eventuele medebewoners. Tevens worden bij kamerverhuur geen huisdieren toegestaan, hetgeen ertoe zou leiden dat zij de enige stabiele factor in haar leven, haar honden, moet opgeven. Dit komt haar psychische toestand niet ten goede. Zij valt ook niet binnen de doelgroep van kamerverhuurders. De rechtbank heeft nagelaten te onderzoeken of bij kamerverhuur woonbegeleiding mogelijk is, hetgeen een voorwaarde was voor de schorsing van haar voorlopige hechtenis. Voorts heeft zij aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er voor haar geen medische belemmeringen zijn om zelf woonruimte te vinden. De rechtbank heeft in dit kader ten onrechte overwogen dat geen reden bestaat te twijfelen aan de juistheid van het advies van Treve. In dat advies is echter geen rekening gehouden met de gevolgen van de woonsituatie voor haar psychische gesteldheid. Reeds daarom had de rechtbank zonder het inschakelen van een medisch deskundige niet van dat rapport mogen uitgaan. Zij verzoekt de Afdeling een medisch deskundige in te schakelen.
5.1.    Artikel 11, eerste lid, van de Hvv luidt:
"Voor indeling in een urgentiecategorie, als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a (medische en/of sociale urgentie) komt in aanmerking de woningzoekende die:
a. Beschikt of heeft beschikt in de 12 maanden voorafgaand aan de datum van aanvraag over zelfstandige woonruimte;
b. Buiten eigen schuld de huidige woonruimte moet verlaten;
c. Aantoonbaar niet in staat is zelf binnen 6 maanden andere passende woonruimte te vinden;
d. De huidige woonruimte niet geschikt (te maken) is om het probleem binnen 6 maanden op te lossen terwijl dit wel noodzakelijk is, en
e. Minimaal 1 jaar ingeschreven staat in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens / Basisregistratie personen van één van de gemeenten in de woningmarktregio dan wel maatschappelijk gebonden is aan de woningmarktregio."
Artikel 3, onder 3, van de Beleidsregels luidt:
"De woningzoekende heeft de verantwoordelijkheid om naar oplossingen te zoeken voor zijn woonprobleem. Van hem wordt verwacht dat hij eerst zelf naar een oplossing van het probleem heeft gezocht, alvorens een urgentieverklaring aan te vragen. Hij wordt zelfredzaam geacht als hij de mogelijkheden heeft om binnen de termijn van een half jaar woonruimte te vinden in de regio Alkmaar. Andere oplossingen kunnen zijn: een kamer huren, inwoning bij derden, sociaal pension, crisisopvang, een woning kopen, particuliere huur, etc.
Alleen als blijkt dat hij zelf niet in staat is om binnen 6 maanden voor een oplossing te zorgen, kan voorrang worden verleend. In dat geval wordt de woningzoekende aangemerkt als ‘niet-zelfredzaam’."
5.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [verzoekster] niet voldoet aan de eis van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Hvv. Wat betreft de optie van kamerhuur heeft de rechtbank gemotiveerd uiteengezet dat niet aannemelijk is geworden dat kamerhuur voor [verzoekster] onmogelijk is. Hoewel de financiële situatie van [verzoekster] niet ideaal is, valt niet in te zien dat het voor een bedrag van rond de € 400,00 niet mogelijk is om een kamer te huren in de regio Alkmaar. Dat uit de door haar overgelegde stukken volgt dat zij inmiddels tweemaal is afgewezen voor een kamer omdat zij geen student is, is onvoldoende voor een ander oordeel. Het betoog dat de rechtbank heeft verzuimd te onderzoeken of bij kamerverhuur woonbegeleiding mogelijk is, leidt evenmin tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat de schorsingsvoorwaarde niet meer geldt, zou ook bij de door haar gewenste zelfstandige woonruimte via een urgentieverklaring niet aan een dergelijke voorwaarde worden voldaan. Wat betreft crisisopvang heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat [verzoekster] voldoet aan de voorwaarden voor crisisvang en dat dit een passende woonruimte is in de zin van de Hvv. De crisisopvang van de Blijfgroep beschikt immers over een besloten ruimte die tezamen met andere (gedeelde) ruimten zoals keuken en badkamer, bestemd is voor bewoning door een huishouden. De rechtbank heeft bovendien terecht van belang geacht dat in het kader van de crisisopvang ook wordt gekeken naar mogelijkheden van geschikte huisvesting na de (tijdelijke) opvang, anders dan door middel van een urgentieverklaring. Aan het feit dat [verzoekster] haar honden niet mee mag nemen naar de opvang, heeft de rechtbank terecht geen doorslaggevend gewicht toegekend. Voor zover [verzoekster] heeft betoogd dat zij in verband met haar veiligheid alleen in een Blijfgroep in een ander deel van Nederland terecht kan, ver weg van haar familie, wordt overwogen dat zij dit niet heeft onderbouwd met bijvoorbeeld stukken van medewerkers van de Blijfgroep. Uit de e-mail van de reclasseringsambtenaar van 7 maart 2019 volgt slechts dat de Blijfgroep, het Oranjehuis in Alkmaar, destijds heeft gesteld dat als het zo zou zijn dat de veiligheid van [verzoekster] in geding is, zij gebruik dient te maken van onderdak bij een andere (onbekende) locatie, omdat Alkmaar de veiligheid dan niet kan garanderen. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat de Blijfgroep niets voor [verzoekster] kan betekenen nu onduidelijk is hoe dat gesprek is verlopen en op basis van welke aspecten is beoordeeld dat de veiligheid van [verzoekster] niet kan worden gegarandeerd. Zoals het college heeft toegelicht worden personen die zich melden bij de Blijfgroep niet per definitie buiten de regio geplaatst en wordt in overleg met alle betrokkenen gezocht naar een passende oplossing. [verzoekster] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat voor haar binnen de regio Alkmaar geen andere opvangmogelijkheden zijn, zoals bij DnoDoen. Hoewel is gesteld dat telefonisch contact is geweest met DnoDoen en een intake heeft plaatsgevonden waarna DnoDoen haar in verband met het waarborgen van haar veiligheid en die van de andere bewoners heeft verwezen naar een Blijfgroep, heeft [verzoekster] dit evenmin met stukken onderbouwd. De enkele aanmelding van [verzoekster] per e-mail is onvoldoende.
Het betoog faalt.
6.    [verzoekster] heeft voorts betoogd dat de rechtbank in het kader van de toepassing van de hardheidsclausule ten onrechte heeft overwogen dat de plaatsing in een crisisopvang toegevoegde waarde kan hebben. Dit kan onder de gegeven omstandigheden niet van haar worden gevraagd en een dergelijke opvang kan zelfs schadelijk zijn voor haar psychische gesteldheid, aldus [verzoekster].
6.1.    Artikel 21 van de Hvv luidt:
"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot onbillijkheid van overwegende aard leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening."
6.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen afzien van toepassing van de hardheidsclausule. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat toepassing van de Hvv in haar geval leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Uit het door C. van Vliet, arts Indicatie & Advies KNMG opgemaakte adviesrapport van 12 februari 2019 volgt immers dat geen causaal verband bestaat tussen de woonsituatie en de psychische problematiek. Naar aanleiding van het beroepschrift en het verzoek om voorlopige voorziening hangende het hoger beroep van [verzoekster] heeft de arts desgevraagd geen aanleiding gezien zijn advies te wijzigen. [verzoekster] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat haar huidige woonsituatie of een verblijf in een crisisopvang, in tegenstelling tot hetgeen uit het adviesrapport volgt, schadelijk is of zal zijn voor haar psychische gesteldheid. De omstandigheid dat de huisarts over de voortgang van [verzoekster] in het traject bij de GGZ bij brief van 27 mei 2019 te kennen heeft gegeven dat sprake is van instabiliteit op meerdere levensgebieden en daarnaast klachten op het gebied van slapen en somberte is daarvoor onvoldoende, omdat daaruit niet volgt dat de woonsituatie van [verzoekster] de oorzaak is van haar klachten.
Het betoog faalt.
Slotsom
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Veenboer, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Veenboer
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2019
730.