ECLI:NL:RVS:2019:2254
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 6 maart 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 6 juli 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, heeft hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep zijn verschillende grieven naar voren gebracht, waaronder een rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken, waaronder ECLI:NL:RVS:2019:1400, al geoordeeld over de geldigheid van digitale ondertekeningen. De Afdeling concludeert dat, hoewel er enige onduidelijkheid was over de werkplek van de ondertekenaars, de ondertekening van de uitspraak geldig was.
De overige grieven van de vreemdeling, die betrekking hebben op de inhoud van de uitspraak van de rechtbank, leiden niet tot vernietiging van die uitspraak. De Afdeling oordeelt dat de vragen die in het hogerberoepschrift zijn gesteld niet relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Het hoger beroep wordt dan ook kennelijk ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met het hoger beroep zijn gemaakt.