ECLI:NL:RVS:2019:220

Raad van State

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
201804228/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 april 2018. De rechtbank had in die uitspraak het besluit van de staatssecretaris om de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in te trekken, vernietigd. De staatssecretaris had op 16 augustus 2016 de verblijfsvergunning ingetrokken en dit besluit op 22 december 2017 opnieuw ongegrond verklaard na bezwaar van de vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het bezwaar moest nemen, wat leidde tot het hoger beroep van de staatssecretaris.

Tijdens de procedure heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Peeters, advocaat te Amsterdam, een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De staatssecretaris heeft na de uitspraak van de rechtbank op 20 juli 2018 het bezwaar van de vreemdeling alsnog gegrond verklaard en haar met terugwerkende kracht een verblijfsvergunning verleend. De Raad van State oordeelt dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is, omdat de staatssecretaris inmiddels aan het bezwaar van de vreemdeling heeft voldaan. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 worden vastgesteld.

De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 januari 2019, waarbij de proceskostenvergoeding is toegekend aan de vreemdeling voor de rechtsbijstand die zij heeft ontvangen.

Uitspraak

201804228/1/V1.
Datum uitspraak: 28 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 april 2018 in zaak nr. 18/18 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 16 augustus 2016 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 22 december 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Peeters, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 20 juli 2018 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 16 augustus 2016 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
3.    De staatssecretaris heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak bij besluit van 20 juli 2018 het gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard en de vreemdeling met terugwerkende kracht van 26 februari 2016 tot 14 maart 2017 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend, waardoor geen verblijfsgat meer bestaat. Nu hij daarmee geheel aan het bezwaar van de vreemdeling is tegemoetgekomen, mist artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, toepassing.
4.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. De Vink
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2019
154-887.