ECLI:NL:RVS:2019:220
Raad van State
- Hoger beroep
- G.M.H. Hoogvliet
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 april 2018. De rechtbank had in die uitspraak het besluit van de staatssecretaris om de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in te trekken, vernietigd. De staatssecretaris had op 16 augustus 2016 de verblijfsvergunning ingetrokken en dit besluit op 22 december 2017 opnieuw ongegrond verklaard na bezwaar van de vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het bezwaar moest nemen, wat leidde tot het hoger beroep van de staatssecretaris.
Tijdens de procedure heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Peeters, advocaat te Amsterdam, een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De staatssecretaris heeft na de uitspraak van de rechtbank op 20 juli 2018 het bezwaar van de vreemdeling alsnog gegrond verklaard en haar met terugwerkende kracht een verblijfsvergunning verleend. De Raad van State oordeelt dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is, omdat de staatssecretaris inmiddels aan het bezwaar van de vreemdeling heeft voldaan. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 worden vastgesteld.
De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 januari 2019, waarbij de proceskostenvergoeding is toegekend aan de vreemdeling voor de rechtsbijstand die zij heeft ontvangen.