ECLI:NL:RVS:2019:2140

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
201609731/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vergunning voor veehouderij op basis van stikstofdepositie en passende beoordeling

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 juni 2019 uitspraak gedaan over de vergunningverlening voor een veehouderij aan de Veenweg 20 in Oldebroek. Het college van gedeputeerde staten van Gelderland had op 9 november 2016 een vergunning verleend op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998). Tegen deze vergunning hebben [appellant sub 1] en de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB) en de Gelderse Natuur en Milieufederatie (GMF) beroep ingesteld. De appellanten stelden dat de vergunning niet kon worden verleend, omdat de passende beoordeling die aan de vergunning ten grondslag lag, niet voldeed aan de eisen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de vergunning verleend was onder verwijzing naar het Programma Aanpak Stikstof (PAS), dat sinds 1 juli 2015 van kracht is. De Afdeling oordeelde dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt, niet voldoet aan de eisen van de Habitatrichtlijn. Dit betekent dat het college de vergunning niet had mogen verlenen. De beroepen van de appellanten zijn gegrond verklaard, en het bestreden besluit is vernietigd.

Daarnaast heeft de Afdeling het college van gedeputeerde staten van Gelderland veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten, die elk € 512,00 aan rechtsbijstandskosten ontvangen. Ook is het college verplicht om de griffierechten van de appellanten te vergoeden, te weten € 168,00 voor [appellant sub 1] en € 334,00 voor de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de Gelderse Natuur en Milieufederatie. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van stikstofdepositie in relatie tot natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.

Uitspraak

201609731/2/R2.
Datum uitspraak: 5 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te Oldebroek,
2.    Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., gevestigd te Nijmegen, en Gelderse Natuur en Milieufederatie, gevestigd te Arnhem,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2016, kenmerk 2015-013033, heeft het college een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de veehouderij Veenweg 20 in Oldebroek.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en MOB en GMF beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    Het college heeft bij het bestreden besluit vergunning verleend voor een veehouderij die stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Het college heeft daarbij toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (hierna: PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is. De vergunning kan volgens het college worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is opgesteld. Met de toepassing en uitvoering van het PAS is volgens het college gewaarborgd dat de stikstofdepositie die de veehouderij zal veroorzaken niet zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
2.    De strekking van de beroepen is - kort gezegd - dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en het PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
3.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.
4.    Het voorgaande betekent dat het college de vergunning voor de veehouderij niet kon verlenen onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 19e en 19f van de Nbw 1998. De overige beroepsgronden behoeven thans geen bespreking.
5.    De beroepen zijn kennelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
6.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, kan het college voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Het college dient eerst een ontwerpbesluit op te stellen en ter inzage te leggen.
7.    Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1] en MOB en GMF op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart de beroepen gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 9 november 2016, kenmerk 2015-013033;
III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Gelderse Natuur en Milieufederatie in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IV.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 1] en € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) voor Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Gelderse Natuur en Milieufederatie vergoedt, met dien verstande dat betaling van laatstgenoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Kramer    w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2019
388.