ECLI:NL:RVS:2019:2139

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
201609725/3/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vergunning voor veehouderij op basis van stikstofdepositie en Habitatrichtlijn

Op 3 juni 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu, beide gevestigd te Nijmegen, als appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Gelderland als verweerder. De zaak betreft een vergunning die op 29 november 2016 is verleend voor een veehouderij in Kootwijkerbroek op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. De appellanten hebben beroep ingesteld tegen deze vergunning, omdat zij van mening zijn dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is gemaakt.

De Afdeling heeft overwogen dat de vergunning niet kon worden verleend, omdat de passende beoordeling en het PAS niet voldoen aan de eisen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Dit is in lijn met een eerdere uitspraak van de Afdeling op 29 mei 2019, waarin werd geoordeeld dat de passende beoordeling niet aan de wettelijke eisen voldeed. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het college de vergunning niet had mogen verlenen en dat het bestreden besluit in strijd is met de Natuurbeschermingswet.

De uitspraak leidt tot de vernietiging van het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland en het college wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de appellanten. Tevens dient het college een nieuw ontwerpbesluit op te stellen en ter inzage te leggen, waarbij het niet kan terugvallen op de eerder gevoerde procedure. De proceskosten worden vastgesteld op € 512,00, en het griffierecht van € 334,00 moet ook worden vergoed aan de appellanten.

Uitspraak

201609725/3/R2.
Datum uitspraak: 3 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu, beide gevestigd te Nijmegen,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2016, kenmerk 2016-009473, heeft het college een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de veehouderij [locatie] in Kootwijkerbroek.
Tegen dit besluit hebben MOB en Leefmilieu beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    Het college heeft bij het bestreden besluit vergunning verleend voor een veehouderij die stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Het college heeft daarbij toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (hierna: PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is. De vergunning kan volgens het college worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is opgesteld. Met de toepassing en uitvoering van het PAS is volgens het college gewaarborgd dat de stikstofdepositie die de veehouderij zal veroorzaken niet zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
2.    De strekking van het beroep is - kort gezegd - dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en het PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
3.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.
4.    Het voorgaande betekent dat het college de vergunning voor de veehouderij niet kon verlenen onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 19e en 19f van de Nbw 1998. De overige beroepsgronden behoeven thans geen bespreking.
5.    Het beroep is kennelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
6.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, kan het college voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Het college dient eerst een ontwerpbesluit op te stellen en ter inzage te leggen.
7.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 29 november 2016, kenmerk 2016-009473;
III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IV.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Kramer    w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2019
388.