ECLI:NL:RVS:2019:2122

Raad van State

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
201904602/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende inreisverbod

Op 1 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 23 mei 2019 het besluit van de staatssecretaris om een vreemdeling een inreisverbod op te leggen, had vernietigd. De rechtbank had bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken een nieuw besluit moest nemen op de aanvraag van de vreemdeling om opheffing van zijn ongewenstverklaring.

De staatssecretaris verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoefde te geven aan de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter heeft de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling afgewogen. Hij concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank geen onomkeerbare gevolgen zou hebben en geen onevenredige inspanning van de staatssecretaris vereiste.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de staatssecretaris afgewezen en hem veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 zijn vastgesteld. Deze kosten zijn geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 juli 2019.

Uitspraak

201904602/2/V1.
Datum uitspraak: 1 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 23 mei 2019 in zaak nr. 19/70 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om opheffing van zijn ongewenstverklaring ingewilligd en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 23 mei 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
2.    Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uitvoering van de uitspraak niet tot gevolgen leidt die zich slechts bezwaarlijk laten herstellen. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uitvoering van de uitspraak van de staatssecretaris geen onevenredige inspanning vergt.
3.    Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Schuurman
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2019
282-887.