ECLI:NL:RVS:2019:2117

Raad van State

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
201904607/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met verzoek om uitzetting te voorkomen

In deze zaak hebben vreemdelingen, aangeduid als vreemdeling 1 en vreemdeling 2, samen met hun minderjarige kinderen, een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit verzoek betreft een voorlopige voorziening in het kader van hun hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 12 juni 2019. De rechtbank had eerder de beroepen van de vreemdelingen tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaard. De staatssecretaris had op 21 maart 2019 de aanvragen van de vreemdelingen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht om te bepalen dat zij niet mogen worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op hun hoger beroep. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen gekeken naar de argumenten van de vreemdelingen en de relevante jurisprudentie, waaronder een eerdere uitspraak van 20 februari 2019. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek van de vreemdelingen voor toewijzing in aanmerking komt.

In de beslissing heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de vreemdelingen niet mogen worden uitgezet totdat er op het hoger beroep is beslist. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdelingen hebben gemaakt in verband met de behandeling van hun verzoek, tot een bedrag van € 512,00, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Th. Drop, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 juni 2019.

Uitspraak

201904607/2/V3.
Datum uitspraak: 28 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 12 juni 2019 in zaken nrs. NL19.7120 en NL19.7122 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 21 maart 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 12 juni 2019 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben de vreemdelingen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zij niet worden uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist.
2.    Gelet op wat is aangevoerd, komt het verzoek, in het licht van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:457, op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking.
3.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdelingen niet worden uitgezet, totdat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Drop    w.g. Van Laar
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2019
551.