ECLI:NL:RVS:2019:210

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
201809620/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring met betrekking tot rechtsvraag en vrijheidsontneming

Op 30 oktober 2018 is een vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, heeft op 26 november 2018 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hiertegen heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 23 januari 2019 uitspraak gedaan. De eerste grief van de vreemdeling betreft een rechtsvraag die op 7 maart 2019 verder behandeld zal worden. Gezien de termijnen uit artikel 5 van het EVRM en de stand van zaken in de procedure, weegt het belang van de vreemdeling bij opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel zwaarder dan het belang van de staatssecretaris bij voortduren daarvan. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen, voor zover de staatssecretaris daar nog niet toe is overgegaan. Over eventuele schadevergoeding zal in de bodemprocedure worden beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen proceskosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

201809620/2/V3.
Datum uitspraak: 23 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 26 november 2018 in zaak nr. NL18.20333 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2018 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 26 november 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De eerste grief van de vreemdeling roept een rechtsvraag op waar de Afdeling op 7 maart 2019 in zaak nr. 201804030/1/V3 zitting aan zal wijden. Daarom bestaat er aanleiding om de bodemprocedure aan te houden.
2.    Mede gelet op de uit artikel 5 van het EVRM voortvloeiende termijnen en de stand van zaken in de bovengenoemde procedure weegt het belang van de vreemdeling bij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel zwaarder dan het belang van de staatssecretaris bij het voortduren daarvan. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven, voor zover de staatssecretaris daartoe nog niet is overgegaan. Over eventuele schadevergoeding zal in de bodemprocedure worden beslist.
3.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vrijheidsontnemende maatregel ingaande vandaag wordt opgeheven.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019
47-873.