ECLI:NL:RVS:2019:2050

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
201804395/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 18 december 2017 afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 18 mei 2018 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.E. Stassen-Buijs, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 27 juni 2019 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd alsnog gegrond verklaard. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris in strijd heeft gehandeld met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen, rekening houdend met de eerdere uitspraak van de Afdeling van 21 november 2018.

Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 1.524,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 juni 2019.

Uitspraak

201804395/1/V2.
Datum uitspraak: 27 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 mei 2018 in zaak nr. NL17.15548 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 18 mei 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.E. Stassen-Buijs, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3735, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 18 december 2017 wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb vernietigen. Dit betekent dat de staatssecretaris met inachtneming van voormelde uitspraak van 21 november 2018 een nieuw besluit moet nemen.
2.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 mei 2018 in zaak nr. NL17.15548;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 18 december 2017, kenmerk […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.524,00 (zegge: vijftienhonderdvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Yildiz
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2019
594.