ECLI:NL:RVS:2019:2044

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
201806875/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 28 november 2017 de aanvraag afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 24 januari 2018 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 27 juli 2018 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Volkers, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris op 21 mei 2019 laten weten dat hij het besluit van 24 januari 2018 niet langer handhaaft en opnieuw zal beslissen op het bezwaarschrift van de vreemdeling. De vreemdeling heeft in een nader ingediend stuk geen redenen gegeven waarom hij nog belang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de staatssecretaris zijn besluit heeft herzien.

De Raad van State heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep zijn gemaakt. De totale kosten bedragen € 1.536,00, welke geheel zijn toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 juni 2019.

Uitspraak

201806875/1/V2.
Datum uitspraak: 27 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 27 juli 2018 in zaak nr. 18/1068 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover nu van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 24 januari 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juli 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Volkers, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Bij brief van 21 mei 2019 heeft de staatssecretaris bericht dat hij het besluit van 24 januari 2018 niet langer handhaaft en dat hij opnieuw zal beslissen op het bezwaarschrift van 21 december 2017. De vreemdeling heeft in het nader ingediende stuk geen reden gegeven waarom hij toch nog belang heeft bij beoordeling van het door hem ingestelde hoger beroep.
2.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Kuijer    w.g. Bossmann
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2019
314-915.