ECLI:NL:RVS:2019:2036
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenbewaring en digitale ondertekening uitspraak
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld bij besluit van 13 december 2018. De vreemdeling heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 3 januari 2019, waarin zijn beroep ongegrond werd verklaard, hoger beroep ingesteld. De rechtbank had ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling werd vertegenwoordigd door mr. H. Loth, advocaat te Amsterdam. Tijdens de procedure heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een nader stuk opgevraagd van de rechtbank. De zaak is vervolgens gesloten voor onderzoek.
De Afdeling heeft in haar overwegingen de rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank behandeld. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak van 30 april 2019, waarin deze kwestie al was besproken. De klacht van de vreemdeling over de digitale ondertekening werd als terecht beschouwd, maar leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechter had verklaard dat de uitspraak op de eigen mobiele werkplek niet was ondertekend, maar dat de tekst van de uitspraak op het moment van ondertekening identiek was aan die in het digitaal dossier.
De Afdeling oordeelde dat de eerste grief van de vreemdeling ook niet tot vernietiging leidde, omdat deze geen vragen bevatte die relevant waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Uiteindelijk werd het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.