ECLI:NL:RVS:2019:2034

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
201900615/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vertrouwelijkheid en bronbescherming in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 juni 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van drie vreemdelingen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdelingen, aangeduid als vreemdeling 1, vreemdeling 2 en vreemdeling 3, hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 15 januari 2019, waarin de rechtbank zich uitsprak over hun asielaanvragen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft in deze procedure een verzoek ingediend om bepaalde stukken geheim te houden, op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze stukken bevatten vertrouwelijke informatie die ambtelijk is verkregen en zijn afkomstig uit een e-mailwisseling tussen ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken.

De Afdeling heeft in haar overwegingen de belangen van de vreemdelingen afgewogen tegen de noodzaak om vertrouwelijke informatie te beschermen. De Afdeling oordeelde dat de vertrouwelijkheid en bronbescherming van de in de stukken neergelegde informatie zwaarder wegen dan het belang van de vreemdelingen om kennis te nemen van deze stukken. Dit betekent dat de vreemdelingen niet in staat zijn om deze informatie in hun hoger beroep te gebruiken, wat een belangrijke beperking voor hen vormt.

De beslissing van de Afdeling houdt in dat het verzoek van de staatssecretaris om de kennisneming van de stukken te beperken, wordt toegewezen. De Afdeling heeft hiermee bevestigd dat in bepaalde gevallen de bescherming van vertrouwelijke informatie zwaarder kan wegen dan het recht op een eerlijk proces voor de betrokken vreemdelingen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 juni 2019.

Uitspraak

201900615/2/V2.
Datum beslissing: 27 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2] en [vreemdeling 3],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 januari 2019 in zaken nrs. NL18.9681, NL18.9682 en NL18.9683 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdelingen hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 januari 2019 in zaken nrs. NL18.9681, NL18.9682 en NL18.9683.
De staatssecretaris heeft een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft afdrukken van een e-mailwisseling uit juni 2017 tussen ambtenaren van het Ministerie van Jusititie en Veiligheid en van Buitenlandse Zaken inclusief twee bijlagen.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van deze stukken kennis zal nemen.
2.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3.    Naar het oordeel van de Afdeling wegen de vertrouwelijkheid en de bronbescherming van de in de stukken neergelegde ambtelijk verkregen informatie zwaarder dan het belang dat de vreemdelingen kennis nemen van die stukken.
4.    De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe;
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2019
488.