ECLI:NL:RVS:2019:2027

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
201805930/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de afwijzing van 24-uursopvang voor medisch kwetsbare vreemdeling in het kader van de Bed-, Bad- en Broodvoorziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die in eerste instantie niet in aanmerking kwam voor 24-uursopvang in het kader van de Bed-, Bad- en Broodvoorziening (BBB-voorziening). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had op 10 november 2016 aan de vreemdeling meegedeeld dat zij niet in aanmerking kwam voor deze opvang. Dit besluit werd later door de vreemdeling aangevochten, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, oordeelde op 28 juni 2018 dat het college de vreemdeling niet ten onrechte de opvang had onthouden, omdat de vreemdeling zelf had erkend dat haar klachten niet voldeden aan de criteria voor crisisopvang of ziekenboegindicatie, zoals vastgesteld door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD).

In hoger beroep werd de vraag aan de orde gesteld of de rol van de GGD bij de advisering aan het college niet beperkt zou moeten zijn tot alleen de crisisopvang- of ziekenboegindicatie. De vreemdeling voerde aan dat ook buiten deze gevallen, bij het voldoen aan een ruimer criterium van medische kwetsbaarheid, toegang tot de opvang mogelijk zou moeten zijn. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat het college ook ongedocumenteerde vreemdelingen met ernstige somatische en/of psychische problemen zonder acute noodzaak tot ziekenboegplaatsing of crisisopvang in aanmerking kon laten komen voor 24-uursopvang.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de rechtsgevolgen van het besluit van het college geheel in stand had gelaten. Het college werd verplicht om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

201805930/1/V1.
Datum uitspraak: 26 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 28 juni 2018 in zaak nr. 17/3444 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij brief van 10 november 2016 heeft het college de vreemdeling meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor de 24-uursopvang in het kader van de Bed-, Bad- en Broodvoorziening (hierna: de BBB-voorziening).
Bij besluit van 10 februari 2017 heeft het college het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2018 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    In het kader van de opvang van ongedocumenteerde vreemdelingen maakt het college gebruik van de medische deskundigheid van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (hierna: de GGD). In deze procedure gaat het om de indicatie van de GGD als door het college gesteld vereiste voor de toelating van medisch kwetsbare vreemdelingen tot de 24-uursopvang van de BBB-voorziening.
Na de overweging dat het college wat betreft de advisering van de GGD begin november 2016 zijn vergewisplicht heeft geschonden en dat het besluit van 10 februari 2017 daarom wegens schending van artikel 3:2 van de Awb moet worden vernietigd, heeft de rechtbank aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten. In hoger beroep is uitsluitend deze laatste overweging aan de orde.
De uitspraak van de rechtbank
2.    De rechtbank heeft voor de instandlating van de rechtsgevolgen beslissend geacht dat haar ter zitting is gebleken dat het college voor de toets of sprake is van een medisch kwetsbare persoon als criterium gebruikt of de GGD bij klachten van psychische aard een crisisopvangindicatie heeft afgegeven of bij somatische klachten een ziekenboegindicatie. Vervolgens is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het college de vreemdeling niet ten onrechte 24-uursopvang in de BBB-voorziening heeft onthouden, omdat de vreemdeling ter zitting uitdrukkelijk heeft erkend dat haar klachten niet van dien aard zijn dat zij aan een crisisopvang- of ziekenboegindicatie voldoet. Over het ruimere criterium kwetsbaarheid dat in het zogenoemde Programma Vreemdelingen wordt gehanteerd om de doelgroep te omschrijven, heeft de rechtbank overwogen dat dit haar oordeel niet anders maakt, omdat dit ziet op de tijdelijke, maximaal een jaar durende, opvang in Daalburgh die voor de vreemdeling al op 1 juli 2016 is geëindigd.
De eerste grief
3.    De eerste grief is gericht tegen het onder 2. weergegeven oordeel. De vreemdeling voert aan dat de rol van de GGD bij de advisering aan het college in het kader van de BBB-voorziening niet beperkt is tot de toets of sprake is van een crisisopvang- of ziekenboegindicatie. Ook buiten die gevallen, te weten bij het voldoen aan het ruimere criterium van medische kwetsbaarheid, kan een ongedocumenteerde vreemdeling zich voor toelating tot de 24-uursopvang in de BBB-voorziening kwalificeren, aldus de vreemdeling.
3.1.       Ter zitting bij de rechtbank heeft het college gewezen op het Uitvoeringsplan Programma Vreemdelingen 2.0 van juli 2016 (hierna: het Uitvoeringsplan). Met het Uitvoeringsplan heeft het college uitvoering gegeven aan de op 14 juli 2016 door de gemeenteraad aangenomen motie om voor de meest kwetsbaren in de BBB-voorziening in 24-uursopvang te voorzien. Volgens het Jaarplan 2017 vreemdelingenbeleid van 16 februari 2017 (hierna: het Jaarplan) heeft het college voor de groep meest kwetsbaren uitvoering gegeven aan een tweede motie van de gemeenteraad, aangenomen op 10 november 2016, om te voorzien in blijvende opvang voor vreemdelingen die wegens medische, waaronder psychische, problematiek 24-uursopvang nodig hebben. Uitgangspunt volgens het Uitvoeringsplan en het Jaarplan is dat de GGD op basis van een professionele medische inschatting maatwerk biedt. Dit houdt onder omstandigheden in dat ook ongedocumenteerde vreemdelingen met in algemene zin ernstige somatische en/of psychische problemen zonder een acute noodzaak tot ziekenboegplaatsing of crisisopvang in aanmerking konden komen voor 24-uursopvang in de BBB-voorziening dan wel in een andere opvanglocatie. Het door het college in het besluit van 10 februari 2017 neergelegde en op de zitting van de rechtbank verwoorde standpunt dat voor toelating tot de blijvende 24-uursopvang is vereist dat de vreemdeling een crisisopvang- of ziekenboegindicatie van de GGD heeft, is hiermee niet in overeenstemming. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grief slaagt.
4.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Wat de vreemdeling voor het overige in hoger beroep aanvoert, behoeft geen bespreking. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 10 februari 2017 geheel in stand blijven. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd. Dit betekent dat het college alsnog een nieuw besluit op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar moet nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak en in de uitspraak van de rechtbank voor het overige is overwogen. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 28 juni 2018 in zaak nr. 17/3444, voor zover zij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 10 februari 2017 geheel in stand blijven;
III.    bevestigt die uitspraak voor het overige;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Groeneweg
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019
32.