ECLI:NL:RVS:2019:1994

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
201806015/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd wegens omzetting zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte zonder vergunning

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Het college had op 18 juli 2017 een bestuurlijke boete van € 8.000,00 opgelegd aan [wederpartij] wegens het zonder vergunning omzetten van een zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte. De rechtbank had deze boete vernietigd, oordelend dat het college niet bevoegd was om de boete op te leggen omdat niet was aangetoond dat de Huisvestingswet en de Verordening waren overtreden.

De Afdeling heeft de zaak op 15 mei 2019 ter zitting behandeld. De rechtbank had geoordeeld dat het beroep van [wederpartij] ontvankelijk was, ondanks dat het beroepschrift summier was. De Afdeling bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het college niet kon aantonen dat er sprake was van een overtreding van de Huisvestingswet en de Verordening. De inspecteurs van de gemeente Rotterdam hadden vastgesteld dat er in de woning meerdere personen aanwezig waren, maar de Afdeling oordeelde dat de bewijsvoering onvoldoende was om te concluderen dat er sprake was van kamerbewoning zoals gedefinieerd in de wet.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam moet een griffierecht van € 508,00 betalen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het opleggen van bestuurlijke boetes in het kader van de Huisvestingswet.

Uitspraak

201806015/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2018 in zaak nr. 17/6661 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2017 heeft het college [wederpartij] een bestuurlijke boete van € 8.000,00 opgelegd wegens het zonder vergunning omzetten van een zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte.
Bij besluit van 30 oktober 2017 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juni 2018 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 oktober 2017 vernietigd, het besluit van 18 juli 2017 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting op 15 mei 2019 aan de orde gesteld.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op 4 april 2017 hebben inspecteurs van de gemeente Rotterdam de woning op de [locatie] bezocht. [wederpartij] huurde deze woning. Van het bezoek zijn de bevindingen vastgelegd in het rapport van bevindingen bestuurlijke boete. In de woning zijn zes personen aangetroffen. Over een zevende persoon is door één van die zes personen verklaard. In de woning waren vijf ruimten die afzonderlijk afgesloten konden worden. Volgens het college was er daarom sprake van het omzetten van een zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte. Zonder vergunning is dat op grond van de Huisvestingswet 2014 en de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017/2 (hierna: de Verordening) niet toegestaan. Omdat [wederpartij] die vergunning niet heeft, heeft het college hem een bestuurlijke boete opgelegd van € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 21 van de Huisvestingswet en artikel 3.2.2 van de Verordening. Het college heeft de bestuurlijke boete in bezwaar gehandhaafd.
Het oordeel van de rechtbank
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat, ondanks het summiere beroepschrift van [wederpartij], het beroep ontvankelijk is.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college niet bevoegd was om [wederpartij] een bestuurlijke boete op te leggen. Volgens de rechtbank heeft het college niet aangetoond dat artikel 21, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet en artikel 3.2.2 van de Verordening zijn overtreden. Uit het rapport blijkt namelijk onvoldoende dat de woonruimte is omgezet van een zelfstandige in onzelfstandige woonruimte. De in dit rapport genoemde onbekende personen kunnen niet worden betrokken in de bewijsvoering. Ten aanzien van deze personen zijn aannames gedaan, omdat deze personen niet zijn aangetroffen en hun kamers op slot zaten. Verder volgt uit het rapport onvoldoende hoeveel kamers werden bewoond en door wie. Ook is onduidelijk of de aangetroffen personen als kamerbewoners in de zin van de Verordening kunnen worden aangemerkt, aangezien niet duidelijk is of inschrijving in de basisregistratie personen (hierna: brp) was vereist. Dat er vier koelkasten en meerdere wasmachines in de woning zijn aangetroffen, is weliswaar een aanwijzing dat de woning door meerdere kamerbewoners of huishoudens wordt bewoond, maar is in dit geval onvoldoende bewijs. Daarnaast is niet gebleken van enig ander steunbewijs, aldus de rechtbank.
Is [wederpartij] ontvankelijk in zijn beroep?
3.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte [wederpartij] ontvankelijk heeft geacht in zijn beroep. Het beroepschrift voldeed namelijk volgens de rechtbank in eerste instantie niet aan artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waarna de rechtbank een aanvullende motivering heeft gevraagd. De aanvullende motivering bevat dezelfde tekst als het beroepschrift. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 6 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3, mag een grond summier zijn, maar moet deze wel zodanig concreet zijn dat daartegen verweer kan worden gevoerd. Het beroep had daarom niet-ontvankelijk verklaard moeten worden, aldus het college.
3.1.    De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht [wederpartij] ontvankelijk heeft geacht in zijn beroep. Het beroepschrift is weliswaar summier, maar bevat een grond als bedoeld in artikel 6:5 van de Awb. Naar het oordeel van de Afdeling is deze grond zodanig concreet dat daaruit af te leiden valt waarom [wederpartij] het oneens is met het besluit van 30 oktober 2017.
Het betoog faalt.
Was het college bevoegd een bestuurlijke boete op te leggen?
4.    Het college betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het niet bevoegd was om [wederpartij] een bestuurlijke boete op te leggen. [wederpartij] heeft namelijk wel de woning zonder vergunning voor kamerbewoning omgezet van een zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte. Uit het rapport volgt dat er geen hoofdbewoner is, maar dat er vijf afzonderlijke onzelfstandige woonruimten op de tweede en derde verdieping zijn. Deze woonruimten zijn alle voorzien van een eigen slot. De drie bezichtigde kamers zijn voorzien van bijvoorbeeld een koelkast. In de gezamenlijke ruimten zijn een keuken, toilet, badkamer en douche gemaakt. Deze ruimten worden gedeeld door de kamerbewoners. Verder zijn vier koelkasten en meerdere wasmachines in de gezamenlijke ruimten aangetroffen. Tijdens het bezoek zijn zes personen aangetroffen en ten aanzien van een zevende bewoner heeft één van de zes personen een verklaring afgelegd. Het is niet aannemelijk dat twee van de zes personen tijdelijk in de woning verbleven, aangezien hun kamer voorzien was van een tv, koelkast met etenswaren en de persoonlijke spullen in een kast hingen. Er waren geen koffers in het zicht aanwezig. Daarnaast heeft [wederpartij] verklaard dat een vriend, [persoon A], en diens echtgenote, [persoon B], logeerden in de woning en dat zij vrienden uit België, [persoon C] en [persoon D], op visite hadden. Uit verklaringen van [persoon B] blijkt echter op geen enkel moment dat [persoon C] en [persoon D] vrienden van hen waren. [wederpartij] heeft zijn stelling dus niet aannemelijk gemaakt. Ook ontbrak op het adres een inschrijving in de basisregistratie personen. Dit is een kenmerk van illegale omzetting van zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte. Tot slot hebben buurtbewoners mensen bij de woning gezien, terwijl er sinds 2006 niemand in de woning ingeschreven staat. Dit is voldoende steunbewijs, aldus het college.
4.1.    Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
4.2.    De Afdeling dient te beoordelen of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het college niet bevoegd was om [wederpartij] een bestuurlijke boete van € 8.000,00 op te leggen. Daarbij dient beoordeeld te worden of [wederpartij] artikel 21 van de Huisvestingswet en artikel 3.2.2 van de Verordening heeft overtreden.
4.2.1.    Uit het rapport volgt dat er op de tweede en derde verdieping van de woning vijf kamers waren die afzonderlijk waren af te sluiten. Op zowel de tweede als de derde verdieping is er een gezamenlijke ruimte met daarin een keuken, douche en toilet. In die gemeenschappelijke ruimten waren meerdere wasmachines aanwezig. In enkele van de drie bezochte kamers stonden koelkasten. Bovendien stond in elke kamer een bed. Uit verklaringen van de aangetroffen personen volgt dat in de vijf woonruimten in totaal acht personen woonden. [persoon B] heeft verklaard dat zij inmiddels twee maanden in de woning woonde en dat niet zeker was of zij in Nederland zou blijven wonen. Een andere persoon, [persoon A], verklaarde de broer te zijn van [persoon B] die tijdelijk bij haar logeerde. [persoon C] en [persoon D] hebben verklaard sinds twee dagen in Nederland op vakantie te zijn uit Gent en snel weer te zullen vertrekken. Een zesde persoon, [persoon E], heeft verklaard tijdelijk in de woning te verblijven. Verder volgt uit het advies van de bezwaarschriftencommissie dat [wederpartij] ook in de woning verbleef.
4.2.2.    Om een bestuurlijke boete te kunnen opleggen op grond van artikel 3.2.2 van de Verordening is vereist dat er sprake is van kamerbewoning. De Afdeling is van oordeel dat uit het rapport niet kan worden afgeleid of sprake is van kamerbewoning. Volgens de Verordening is er immers sprake van kamerbewoning indien een onzelfstandige woonruimte wordt bewoond waarvoor inschrijving in de brp noodzakelijk is. Inschrijving in de brp is noodzakelijk indien een persoon naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland zal verblijven. Hoewel de inspecteur van zes personen een verklaring heeft opgenomen, blijkt uit die verklaringen op geen enkele wijze of deze personen naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland zullen verblijven. De inspecteur is ook niet enige tijd later teruggegaan naar de woning om vast te stellen of de eerder aangetroffen personen nog steeds in de woning woonden. Dit betekent dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat artikel 3.2.2 van de Verordening niet is overtreden en het college niet bevoegd was [wederpartij] een bestuurlijke boete op te leggen.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Klein
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019
176-857.
BIJLAGE
Huisvestingswet 2014
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
[…]
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden;
[…]
Artikel 35
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22, of van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
[…]
Wet basisregistratie personen
Artikel 2.38
1. Degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, meldt zich uiterlijk op de vijfde dag na de aanvang van zijn verblijf in persoon bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn woonadres heeft om daarbij schriftelijk aangifte van verblijf en adres te doen. Indien hij geen woonadres heeft, kiest hij een briefadres en meldt hij zich binnen de gestelde termijn bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn briefadres heeft om de bedoelde aangifte te doen.
[…]
Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017/2
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
l. kamerbewoning/kamerbewoner: bewonen/bewoner van onzelfstandige woonruimte, voor welke bewoning inschrijving in de Basisregistratie personen noodzakelijk is; het bewonen van zelfstandige woonruimte door meer dan één uit meer personen bestaande huishoudens wordt eveneens als kamerbewoning beschouwd;
[…]
Artikel 3.2.1 Toepassingsgebied
Deze paragraaf is van toepassing op alle woonruimten gelegen in de gemeente Rotterdam.
Artikel 3.2.2 Vergunningvereiste vergunning voor kamerbewoning
Het is verboden om een in artikel 3.2.1 aangewezen woonruimte zonder een vergunning voor kamerbewoning van zelfstandige woonruimte om te zetten in onzelfstandige woonruimte, indien de zelfstandige woonruimte wordt bewoond door:
a. vier of meer kamerbewoners, of
b. één uit meer personen bestaand huishouden en drie of meer kamerbewoners;
c. meer dan één uit meer personen bestaande huishoudens, waarvan het kleinste huishouden uit drie of meer personen bestaat.’