ECLI:NL:RVS:2019:1967
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 21 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 16 april 2019 de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris had vernietigd. De rechtbank had bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag moest nemen, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.
De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter overwoog dat de staatssecretaris binnen zes maanden na de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit moet nemen, zoals voorgeschreven door artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000. Aangezien er een uitspraak op het hoger beroep werd verwacht voor het verstrijken van deze termijn en er geen andere spoedeisende omstandigheden waren gesteld, concludeerde de voorzieningenrechter dat er op dat moment geen spoedeisend belang was dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigde.
Daarom werd het verzoek van de staatssecretaris als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.