201806883/1/A3.
Datum uitspraak: 19 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Putten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 juli 2018 in zaak nr. 18/215 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Putten.
Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2017 heeft de burgemeester [appellant] gelast om niet meer op een openbare plaats in de gemeente Putten door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden in de nabijheid van een kerk. Aan de last heeft de burgemeester een dwangsom van € 2.500,00 verbonden voor elke keer dat de last wordt overtreden, met een maximum van € 5.000,00.
Bij besluit van 1 december 2017 heeft de burgemeester het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2018 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De burgemeester en [appellant] hebben ieder een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. G.J. Vooren en mr. J. van den Heuvel, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op zondag 30 april 2017 is [appellant] door de politie aangehouden wegens het verstoren van een kerkdienst, het verstoren van de openbare orde en het niet tonen van een identiteitsbewijs. Hierover hebben twee politieambtenaren dezelfde dag een mutatierapport opgemaakt. Naar aanleiding van het mutatierapport hebben twee gemeenteambtenaren een aantal dagen later een gesprek met [appellant] gevoerd in verband met het voornemen van de burgemeester om [appellant] een last onder dwangsom op te leggen wegens overtreding van het in artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Putten (hierna: de APV) neergelegde verbod om op een openbare plaats door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden. Bij het besluit van 4 mei 2017 heeft de burgemeester [appellant] de voorgenomen last opgelegd. De last houdt in dat [appellant] niet meer op een openbare plaats in de gemeente Putten door uitdagend gedrag aanleiding geeft tot ongeregeldheden in de nabijheid van een kerk. Het besluit van 4 mei 2017 heeft de burgemeester bij het besluit van 1 december 2017, onder verwijzing naar een advies van de commissie bezwaarschriften van 7 november 2017, gehandhaafd.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de burgemeester heeft onderschreven dat hij op 30 april 2017 het in artikel 2:1, eerste lid, van de APV neergelegde verbod om op een openbare plaats door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden, heeft overtreden. Volgens hem heeft de rechtbank miskend dat van ongeregeldheden of een reëel gevaar daarvoor geen sprake is geweest.
2.1. Artikel 2:1, eerste lid, van de APV luidt: "Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden."
2.2. Volgens het mutatierapport heeft een getuige te kennen gegeven dat er sinds drie weken twee mannen de kerkdienst verstoren en kerkgangers lastig vallen. Op 30 april 2017 omstreeks 16.20 is een melding binnengekomen dat een man, naar later is gebleken [appellant], bij een kerk in Putten vrouwen voor hoeren en mannen voor pedofielen uitscheldt en helemaal 'los' gaat. Even later is gemeld dat het om twee mannen gaat die staan te schreeuwen. Een van de politieambtenaren die het rapport hebben opgesteld, heeft het verstoren van de kerkdienst door [appellant] zelf waargenomen. Op het moment dat de mannen stonden te schreeuwen werden in de kerk, voorafgaand aan de kerkdienst, psalmen gezongen. De politie heeft [appellant] aangehouden wegens het verstoren van een kerkdienst, het verstoren van de openbare orde en het niet tonen van een identiteitsbewijs. Voor aanhouding van de andere man bestond geen grond, aldus het mutatierapport.
Volgens de weergave in het besluit van 4 mei 2017 van de verklaringen die [appellant] tijdens het met hem gevoerde gesprek heeft afgelegd, heeft hij op 30 april 2017 tegen mannen geroepen dat wanneer je niet tegen pedofilie bent je hier voor bent en tegen vrouwen dat zij zich als prostituee kleden.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eigen verklaringen van [appellant] in de kern niet afwijken van de weergave van de melding in het mutatierapport en dat ook indien moet worden uitgegaan van die eigen verklaringen het gaat om beledigende en aanstootgevende teksten. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] zijn uitlatingen schreeuwend gedurende minstens een half uur heeft gedaan bij een kerk tegen kerkgangers bij de aanvang van een kerkdienst en dat uit de in het mutatierapport weergegeven meldingen kan worden afgeleid dat de aangesproken personen de uitlatingen van [appellant] hoog hebben opgenomen, zodat het gevaar voor ongeregeldheden reëel was. Op grond hiervan is de rechtbank de burgemeester gevolgd in zijn standpunt dat [appellant] het verbod om op een openbare plaats door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden, heeft overtreden.
2.4. Naar het oordeel van de Afdeling biedt het mutatierapport onvoldoende grond voor het oordeel dat [appellant] op 30 april 2017 door zijn gedrag bij de kerk aanleiding tot ongeregeldheden heeft gegeven. Het rapport geeft waarnemingen van het gedrag van [appellant] weer. Uit deze weergave, die in de kern bevestigd wordt door de verklaringen van [appellant] over zijn gedrag, blijkt dat zijn gedrag, zeker gelet op de beledigende teksten, uitdagend was. Uit het rapport kan echter niet worden afgeleid dat als gevolg van dit uitdagend gedrag ongeregeldheden zijn ontstaan of dreigden te ontstaan. De omstandigheid dat de door [appellant] aangesproken personen zijn uitlatingen hoog hebben opgenomen, is hiervoor onvoldoende.
2.5. Als nader stuk heeft de burgemeester een politierapport van 22 november 2018 overgelegd. Dit rapport is opgesteld door één van de politieambtenaren die het mutatierapport hebben opgesteld, degene die op 30 april 2017 het gedrag van [appellant] zelf heeft waargenomen en betrokken was bij diens aanhouding. Volgens de opsteller was een aantal kerkgangers zeer gegriefd door de jegens hen gedane uitlatingen en is door hen aangifte wegens belediging gedaan. De volksaard van de Puttenaren in aanmerking genomen, acht de opsteller de kans zeer groot dat er, indien de politie niet had ingegrepen, schermutselingen zouden zijn ontstaan en eigenrichting zou hebben plaatsgevonden.
2.6. Naar het oordeel van de Afdeling biedt het politierapport, in samenhang gelezen met het mutatierapport, evenmin voldoende grond voor het oordeel dat [appellant] op 30 april 2017 door zijn gedrag bij de kerk aanleiding tot ongeregeldheden heeft gegeven. De Afdeling constateert dat op 30 april 2017 naar aanleiding van het gedrag van [appellant] de politie is gebeld en aangifte is gedaan. Concrete aanwijzingen voor dreigende ongeregeldheden, behoudens de enkele verwijzing naar "de volksaard van de Puttenaren", zijn niet in het politierapport vermeld. Onder deze omstandigheden ontbreekt in dit geval voldoende onderbouwing voor de door de burgemeester geconstateerde overtreding.
2.7. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte het standpunt van de burgemeester onderschreven dat [appellant] op 30 april 2017 het in artikel 2:1, eerste lid, van de APV neergelegde verbod om op een openbare plaats door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden, heeft overtreden. De burgemeester was niet bevoegd om [appellant] de last op te leggen.
Het betoog slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal het beroep gegrond verklaren en het besluit van 1 december 2017 vernietigen. Voorts zal de Afdeling in de zaak voorzien door het besluit van 4 mei 2017 te herroepen.
4. De burgemeester moet op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 juli 2018 in zaak nr. 18/215;
III. verklaart het beroep in die zaak gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Putten van 1 december 2017, kenmerk 611299;
V. herroept het besluit van 4 mei 2017, kenmerk 610740;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de burgemeester van Putten tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.072,00 (zegge: drieduizend tweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Daalder w.g. Hartsuiker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2019
620.