ECLI:NL:RVS:2019:1935

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
201806726/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Paraplubestemmingsplan Peel en Maas en de gevolgen voor parkeernormen

Op 19 juni 2018 heeft de raad van de gemeente Peel en Maas het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan Peel en Maas" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten A en B, wonend te Maasbree, beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 mei 2019 behandeld. De appellanten vrezen dat de nieuwe parkeerregeling leidt tot meer bebouwing in hun omgeving, omdat parkeerplaatsen niet op het bouwterrein zelf hoeven te worden gerealiseerd. De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft en dat de betrokken belangen moeten worden afgewogen. De Afdeling beoordeelt of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht, maar stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

De appellanten betogen dat de nieuwe parkeerregeling niet voldoet aan het uitgangspunt dat geparkeerd moet worden op het perceel van het bouwplan zelf, omdat het begrip "eigen terrein" niet gedefinieerd is in de planregels. De Afdeling concludeert dat het niet uitgesloten is dat elders op "eigen terrein" parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. De raad heeft toegelicht dat het niet altijd mogelijk is om voldoende parkeergelegenheid op het perceel van het bouwplan zelf te realiseren, wat heeft geleid tot een zekere flexibiliteit in de parkeerregeling. De Afdeling ziet geen aanleiding om te oordelen dat de raad een definitie van "eigen terrein" had moeten opnemen in de planregels.

Daarnaast betogen de appellanten dat de Nota parkeernormen onjuiste normen hanteert, omdat de parkeerbehoefte ten onrechte naar beneden wordt bijgesteld. De Afdeling oordeelt dat de raad in redelijkheid tot de parkeernormen zoals opgenomen in de Nota parkeernormen heeft kunnen komen. Het beroep van appellanten A en B is ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201806726/1/R1.
Datum uitspraak: 19 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Maasbree, gemeente Peel en Maas,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Peel en Maas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan Peel en Maas" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2019, waar [appellant A] en [appellant B], en de raad, vertegenwoordigd door drs. A.P. Langerak, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het plan betreft een zogeheten parapluplan, waarmee geldende plannen bij wijze van een gedeeltelijke herziening worden geactualiseerd. De raad heeft met de vaststelling van het plan de parkeernormen in de "Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018" (hierna: de Nota parkeernormen) opgenomen in de planregels van alle plannen van de gemeente Peel en Maas.
[appellant A] en [appellant B] vrezen voor meer bebouwing in hun omgeving als gevolg van het plan, omdat parkeerplaatsen niet op het bouwterrein zelf hoeven te worden gerealiseerd.
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Parkeren op eigen terrein
3.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de nieuwe parkeerregeling niet voldoet aan het uitgangspunt dat geparkeerd moet worden op het perceel van het bouwplan zelf, omdat het begrip "eigen terrein" niet gedefinieerd is in de planregels. Daarom kunnen elders op "eigen terrein" - bijvoorbeeld door het aankopen van een nabijgelegen perceel - parkeerplaatsen worden gerealiseerd, aldus [appellant A] en [appellant B]. Dit heeft volgens [appellant A] en [appellant B] tot gevolg dat op percelen waar ontwikkelingen zijn voorzien meer kan worden gebouwd. Dat leidt tot nadelige gevolgen voor hun eigen woonomgeving.
3.1.    Artikel 1, lid 1.3, van de planregels luidt: "Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018 vastgesteld op 3 juli 2018 en in werking getreden op 3 juli 2018."
Artikel 4, lid 4.1.2, van de planregels luidt: "Een bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeermogelijkheden. De parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de nota parkeernormen. Indien deze nota gedurende de planperiode wijzigt of wordt vervangen, geldt de gewijzigde c.q. de vervangende nota."
Artikel 4, lid 4.1.3, van de planregels luidt: "Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte worden voorzien in voldoende parkeermogelijkheden. De parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de Nota parkeernormen. Indien deze nota gedurende de planperiode wijzigt of wordt vervangen, geldt de gewijzigde c.q. de vervangende nota."
3.2.    De nieuwe parkeerregeling vereist dat het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd overeenkomstig de Nota parkeernormen. De Afdeling stelt vast dat in de Nota parkeernormen en daarmee ook in het plan wordt voorgeschreven dat parkeren op eigen terrein het uitgangspunt is. [appellant A] en [appellant B] stellen terecht dat het begrip "eigen terrein" in de planregels noch in de Nota parkeernormen is gedefinieerd. Gelet hierop acht de Afdeling niet uitgesloten dat elders op "eigen terrein", niet zijnde het bouwterrein zelf, parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het niet altijd mogelijk en wenselijk is om op het perceel van het bouwplan zelf voldoende parkeergelegenheid te realiseren. Derhalve is gekozen voor het bieden van een zekere flexibiliteit, aldus de raad.
De Afdeling ziet in hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de noodzaak bestond om in de planregels een definitie van het begrip "eigen terrein" op te nemen. Over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van bestaande situaties overweegt de Afdeling dat geen rechtstreeks verband bestaat tussen de nieuwe parkeerregeling en de door [appellant A] en [appellant B] gevreesde ruimtelijke gevolgen. Voor haar oordeel acht de Afdeling mede van betekenis dat de nieuwe parkeerregeling geen verandering meebrengt van in de bestaande plannen opgenomen bouwregels. Verder overweegt de Afdeling dat eventuele toekomstige plannen hier niet ter beoordeling voorliggen en derhalve niet aan de orde kunnen komen.
Het betoog faalt.
Parkeernormen
4.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat in de Nota parkeernormen onjuiste parkeernormen worden gehanteerd, omdat de parkeerbehoefte ten onrechte naar beneden wordt bijgesteld. Per 2 appartementen is daardoor 1 parkeerplaats minder nodig, aldus [appellant A] en [appellant B].
4.1.    Niet in geschil is dat voor appartementen voorheen een parkeernorm van 1,7 parkeerplaats per woning gold, waarvan 0,8 parkeerplaats op eigen terrein. Evenmin is in geschil dat in het voorliggende plan voor appartementen een parkeernorm van 1,6 parkeerplaats per woning geldt. De parkeercapaciteit op eigen terrein is afhankelijk van de situatie ter plaatse, aldus de raad. In de Nota parkeernormen staat dat de normen die daarin worden gehanteerd in beginsel zijn gebaseerd op de CROW publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie", maar dat die vervolgens zijn afgestemd op de gemeentelijke situatie door het autobezit in de gemeente af te zetten tegen het provinciaal gemiddelde. Gelet op de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek wijkt het gemiddelde autobezit in de gemeente beperkt af van het provinciaal gemiddelde, aldus de raad. Op grond hiervan heeft de raad in het plan parkeernormen opgenomen die zijn ontleend aan het gemiddelde van de minimum- en maximumnormen die het CROW aanbeveelt. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot de parkeernormen zoals opgenomen in de Nota parkeernormen heeft kunnen komen.
Het betoog faalt.
Persoonsgegevens
5.    Voor zover [appellant A] en [appellant B] ter zitting hebben gesteld dat de raad hun zienswijze ten onrechte, voorzien van naam en adres, op internet heeft gezet, overweegt de Afdeling als volgt. Het op internet plaatsen van persoonsgegevens van [appellant A] en [appellant B] is een gedraging die aan de orde kan worden gesteld bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Dit betoog kan in deze procedure niet aan de orde komen.
Relativiteitsvereiste
6.    Voor zover hiervoor is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt, behoeft het betoog van de raad dat het relativiteitsvereiste aan de vernietiging van dat besluit in de weg staat geen bespreking en heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.
Conclusie
7.    Het beroep is ongegrond.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Helder    w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2019
418-909.