ECLI:NL:RVS:2019:1926

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
201810165/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 1 juni 2017 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 20 april 2018. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, heeft op 29 november 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, het besluit van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat er een nieuw besluit op het bezwaar moet worden genomen. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hogerberoepschrift bevat geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. Daarom is het hoger beroep kennelijk ongegrond en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt. Dit bedrag bedraagt € 512,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast wordt er een griffierecht van € 508,00 geheven van de staatssecretaris.

Uitspraak

201810165/1/V1.
Datum uitspraak: 19 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 29 november 2018 in zaak nr. 18/3699 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 20 april 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, advocaat te Utrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt    w.g. Schuurman
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2019
282-910.