ECLI:NL:RVS:2019:1921
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende machtiging tot voorlopig verblijf
Op 17 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 3 januari 2018 was afgewezen. De vreemdeling, mede namens haar minderjarige kind, maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 4 september 2018 ongegrond verklaard door de staatssecretaris. Hierop heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 6 mei 2019 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag.
Tegen deze uitspraak heeft de minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het verzoek van de minister strekt tot het niet hoeven uitvoeren van de uitspraak van de rechtbank totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in stand zal blijven, en heeft daarom het verzoek van de minister toegewezen. Dit betekent dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen nieuw besluit hoeft te nemen op het bezwaar van de vreemdeling totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 juni 2019.