ECLI:NL:RVS:2019:1921

Raad van State

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
201904236/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende machtiging tot voorlopig verblijf

Op 17 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 3 januari 2018 was afgewezen. De vreemdeling, mede namens haar minderjarige kind, maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 4 september 2018 ongegrond verklaard door de staatssecretaris. Hierop heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 6 mei 2019 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag.

Tegen deze uitspraak heeft de minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het verzoek van de minister strekt tot het niet hoeven uitvoeren van de uitspraak van de rechtbank totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in stand zal blijven, en heeft daarom het verzoek van de minister toegewezen. Dit betekent dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen nieuw besluit hoeft te nemen op het bezwaar van de vreemdeling totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.

De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 juni 2019.

Uitspraak

201904236/2/V1.
Datum uitspraak: 17 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 mei 2019 in zaak nr. 18/7299 in het geding tussen:
[de vreemdeling], mede namens haar minderjarige kind, (hierna: de vreemdeling)
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 4 september 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag (lees: het gemaakte bezwaar) neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de minister in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
2.    Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de aangevallen uitspraak in stand zal blijven. Gelet hierop en op de belangen die de minister en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
3.    Het verzoek van de minister, nu de staatssecretaris, wordt toegewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen nieuw besluit op het gemaakte bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Borman    w.g. Hanrath
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2019
282-887.