ECLI:NL:RVS:2019:1891

Raad van State

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
201806899/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Blaak Oost 2007, 2e herziening' en de ontvankelijkheid van het beroep van een appellant

Op 12 juni 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Blaak Oost 2007, 2e herziening' dat op 2 juli 2018 door de raad van de gemeente Tilburg is vastgesteld. De appellant, wonend te Tilburg, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreest dat de realisatie van woningbouw op de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2] zijn woon- en leefklimaat zal aantasten. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de appellant niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke feitelijke gevolgen hij zal ondervinden van het plan. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de appellant, gezien de afstand van ongeveer 30 meter tot het plangebied en het directe zicht daarop, wel degelijk een rechtstreeks betrokken belang heeft, waardoor zijn beroep ontvankelijk is.

De appellant heeft verder betoogd dat de raad ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking, maar de Afdeling heeft geoordeeld dat het plan met zes woningen een kleinschalige ontwikkeling betreft waarop deze ladder niet van toepassing is. Ook heeft de appellant aangevoerd dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het plan vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is, maar de Afdeling heeft vastgesteld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene woningbouw ruimtelijk aanvaardbaar is.

Daarnaast heeft de appellant zorgen geuit over verkeersveiligheid en geluidsoverlast, maar de Afdeling heeft deze beroepsgronden verworpen. De raad heeft voldoende onderbouwd dat de voorziene woningen geen verkeersonveilige situaties zullen veroorzaken en dat de geluidsbelasting binnen de aanvaardbare grenzen blijft. Tot slot heeft de Afdeling geoordeeld dat er geen ongewenste precedentwerking van het plan uitgaat. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201806899/1/R2.
Datum uitspraak: 12 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Tilburg,
en
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Blaak Oost 2007, 2e herziening ([locatie 1] en [locatie 2])" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2019, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Jacobs-Cloudt en ing. D.W. Kraaij, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [bedrijf], initiatiefnemer, vertegenwoordigd door [drie gemachtigden], gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het plan voorziet in de realisatie van woningbouw op de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Tilburg.
[appellant] woont aan de [locatie 3] te Tilburg. Hij vreest dat het plan zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Belanghebbendheid
3.    De raad stelt dat [appellant] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De raad voert daartoe aan dat [appellant] niet inzichtelijk heeft gemaakt welke feitelijke gevolgen hij zal ervaren als gevolg van het plan. Volgens de raad heeft [appellant] bovendien nauwelijks zicht op het plangebied.
3.1.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken".
Artikel 8:1 luidt: "Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter".
3.2.    De wetgever heeft de eis van belanghebbendheid gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende moet worden beschouwd en beroep kan instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
3.3.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271) is het uitgangspunt dat degene die feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit.
De gronden van [appellant] liggen op een afstand van ongeveer 30 m van het plangebied. Gelet op deze korte afstand en de omstandigheid dat [appellant] vanaf zijn gronden direct zicht heeft op het plangebied, heeft [appellant] een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang.
Het beroep is dan ook ontvankelijk.
Ladder voor duurzame verstedelijking
4.    [appellant] stelt dat de raad ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). In dat verband voert [appellant] aan dat de in het plan toegelaten ontwikkeling, hoewel er maar zes woningen worden mogelijk gemaakt, gelet op de omvang van de toegestane woningbouw dient te worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in die ladder.
4.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan met zes woningen voorziet in een kleinschalige ontwikkeling waarop de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.
4.2.    De Afdeling stelt vast dat het plan voorziet in zes bouwvlakken voor nieuw op te richten woningen. Tussen partijen is niet in geschil, zo is ter zitting ook bevestigd, dat het plan ter plaatse een woningbouwlocatie met zes woningen mogelijk maakt. De raad heeft er dan ook terecht op gewezen dat de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Anders dan [appellant] veronderstelt, is in de grootte van de voorziene woningen geen aanleiding gelegen om in dit geval een stedelijke ontwikkeling aan te nemen.
Gelet hierop hoefde de raad, anders dan [appellant] stelt, geen toepassing te geven aan de ladder voor duurzame verstedelijking en behoefde geen actuele behoefte aan de in het plan toegelaten ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro te worden aangetoond.
Het betoog faalt.
Stedenbouwkundige onderbouwing
5.    Volgens [appellant] heeft de raad ten onrechte niet gemotiveerd waarom het plan vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is. [appellant] stelt dat de woningbouw niet past bij de stedenbouwkundige structuur van de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied. In dat verband voert [appellant] aan dat de woningen zijn voorzien op, in verhouding tot de omliggende kavels, kleine kavels die volgens hem te vol worden bebouwd.
5.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar wordt geacht. Volgens de raad was het niet noodzakelijk om aan te sluiten bij de karakteristieken van de woningbouw in de omgeving van het plangebied. De raad stelt dat desalniettemin aansluiting is gezocht bij de in de omgeving van het plangebied reeds voorkomende bouwhoogten.
5.2.    De Afdeling overweegt dat in paragraaf 2.3 van de plantoelichting een stedenbouwkundige onderbouwing wordt gegeven voor de in het plan toegelaten ontwikkeling, waaruit blijkt dat de raad de voorziene woningbouw vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar acht. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad niet heeft gemotiveerd waarom hij de in het plan toegelaten ontwikkeling ruimtelijk aanvaardbaar acht.
Voorts is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Daartoe heeft de raad belang kunnen toekennen aan de omstandigheid dat de gronden waarop de woningen zijn voorzien voldoende van oppervlakte zijn voor de voorziene vrijstaande woningen met ruimte eromheen en dat deze woningen qua bouwmassa passen bij hetgeen gangbaar is in de omgeving. In de enkele omstandigheid dat de kavels kleiner zullen zijn dan de zeer omvangrijke bestaande kavels in de omgeving, heeft de raad mede gelet op het bovenstaande geen aanleiding hoeven zien de voorziene woningbouw niet passend te achten. Daarnaast heeft de raad onweersproken gesteld dat de in het plan toegelaten bouwhoogten gebruikelijk zijn in de omgeving.
Het betoog faalt.
Verkeersveiligheid
6.    [appellant] stelt dat de in het plan toegelaten ontwikkeling zal leiden tot verkeersonveilige situaties. Daartoe voert [appellant] aan dat de uitritten van de voorziene woningen liggen in een bocht van de Vaartlaan, waardoor het wegverkeer plotseling moet afremmen. Volgens [appellant] had de raad een verkeerskundig onderzoek moeten laten uitvoeren naar de gevolgen van de in het plan toegelaten ontwikkeling op de verkeerssituatie.
6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene woonfunctie goed aansluit bij de functie van de Vaartlaan. Volgens de raad is de Vaartlaan een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom, waar een maximumsnelheid van 30 km/u geldt. Gelet hierop is het volgens de raad niet aannemelijk dat het plan zal leiden tot verkeersonveilige situaties.
6.2.    Niet in geschil is dat de Vaartlaan een erftoegangsweg is, waar een maximumsnelheid van 30 km/u geldt. Het plan voorziet in ontsluiting van de voorziene woningbouw op de Vaartlaan. In paragraaf 4.6.3 van de plantoelichting is uiteengezet dat in de huidige verkeerssituatie de Vaartlaan ongeveer 3300 motorvoertuigen per etmaal verwerkt en dat als gevolg van de in het plan voorziene woningen ongeveer 50 verkeersbewegingen per etmaal zullen worden gegenereerd. De raad heeft toegelicht dat de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan door de Vaartlaan kan worden verwerkt. Verder heeft de raad toegelicht dat de ligging van de voorziene woningen en ontsluiting daarvan na de bedoelde bocht in de Vaartlaan geen verkeersonveilige situatie tot gevolg heeft. [appellant] heeft dit niet onderbouwd weerlegd. Zijn enkele vrees dat verkeersdeelnemers zich niet aan de maximumsnelheid zullen houden, is daartoe onvoldoende. Gelet op de geringe toename van het aantal verkeersbewegingen en de aard en functie van de Vaartlaan als erftoegangsweg, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene woningen niet zullen leiden tot verkeersonveilige situaties.
Het betoog faalt.
Geluid
7.    [appellant] stelt dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de in het plan voorziene woningen niet kan worden verzekerd. Daartoe voert hij aan dat de geluidsbelasting bij de voorziene woningen hoger zal zijn dan de maximale ontheffingswaarde. Volgens hem dienen deze woningen, indien de geluidsbelasting hoger is dan de ontheffingswaarde van 53 dB, te worden voorzien van dove gevels, maar is onduidelijk in hoeverre dit uitvoerbaar is.
8.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 8:69a van de Awb aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond in de weg staat.
8.1.    Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
8.2.    Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
8.3.    Het betoog van [appellant] ziet op de mogelijke gevolgen van de geluidhinder voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen. Zijn betoog ziet niet op het woon- en leefklimaat bij zijn eigen woning. Hij beroept zich derhalve op de norm van een goede ruimtelijke ordening, als neergelegd in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, die in dit geval niet strekt tot bescherming van zijn belangen. Artikel 8:69a van de Awb staat daarom in de weg aan vernietiging van het plan vanwege dit betoog van [appellant]. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.
Flora en fauna
9.    [appellant] stelt dat ten behoeve van het plan onvoldoende onderzoek is gedaan naar de effecten van het plan op de ter plaatse en in de omgeving voorkomende flora en fauna. Volgens [appellant] had hiernaar nader onderzoek moeten worden verricht.
9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het onderzoek naar mogelijk voorkomende flora en fauna op de juiste wijze is uitgevoerd en voldoende informatie geeft om te kunnen beoordelen of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in de weg staat aan de uitvoering van het plan.
9.2.    In de "Quickscan flora en fauna Vaartlaan Tilburg" (hierna: de quickscan) van 20 december 2017, uitgevoerd door Tritium Advies, zijn de gevolgen van het plan beschreven in het kader van de Wnb. De quickscan bevat een beschrijving van de mogelijke gevolgen van het plan voor vogels, vleermuizen, overige zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en andere soorten. Uit de quickscan volgt dat jaarrond beschermde nesten niet zijn aangetroffen. Tevens zijn geen sporen aangetroffen van soorten met een jaarrond beschermd nest. Vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van vleermuizen zullen niet verloren gaan of worden verstoord. Daarnaast zijn er geen vaste verblijfplaatsen van streng beschermde zoogdieren aangetroffen. Evenmin zijn amfibieën, reptielen en vissen aangetroffen in het plangebied. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat naar verwachting geen strijd met de Wnb zal optreden en dat het verrichten van nader onderzoek niet nodig is. [appellant] heeft deze quickscan niet inhoudelijk bestreden dan wel aannemelijk gemaakt dat de quickscan zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad deze niet aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich op basis van deze quickscan niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Wnb niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Het betoog faalt.
Precedentwerking
10.    [appellant] stelt dat er ongewenste precedentwerking uitgaat van het plan. Hij vreest dat de raad in de toekomst vaker zal meewerken aan plannen waarbij de achtertuinen van bestaande woningen worden bestemd ten behoeve van woningbouw.
10.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat van het plan geen precedentwerking uitgaat. Volgens de raad is de locatie van het plangebied uniek, nu het plangebied kan worden ontsloten op openbaar gebied. Daar komt bij dat de raad iedere aanvraag zelfstandig dient te beoordelen.
10.2.    De Afdeling ziet geen grond voor de vrees van [appellant] dat de vaststelling van het plan ongewenste precedentwerking zal hebben. Daarbij wordt overwogen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure moeten doorlopen, waarin de ruimtelijke aanvaardbaarheid van deze ontwikkelingen op zichzelf wordt bezien en waarbij belanghebbenden de gelegenheid wordt geboden hun zienswijzen kenbaar te maken en beroep in te stellen.
Het betoog faalt.
Relativiteit overig
11.    Voor zover hiervoor is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt, behoeft het betoog van de raad dat het relativiteitsvereiste aan de vernietiging van het besluit in de weg staat geen bespreking en heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Awb van toepassing is.
Conclusie en proceskosten
12.    Het beroep is ongegrond.
13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.
w.g. Van Ravels    w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019
458-914.