201802370/1/A1.
Datum uitspraak: 12 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Losser,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 februari 2018 in zaak nr. 16/132 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Losser.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2014 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen geluidhinder veroorzaakt door de inrichting aan de [locatie] te Losser, afgewezen.
Bij besluit van 25 november 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 februari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[belanghebbende] heeft eveneens een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door drs. P.G.H. Vaanholt en ing. J.H.L. Damink, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [belanghebbende] exploiteert aan de [locatie] te Losser een inrichting waar vleeskalveren worden gehouden en dierlijke mest samen met cosubstraten wordt vergist. Voor deze inrichting is een omgevingsvergunning verleend, waaraan geluidvoorschriften zijn verbonden.
[appellant] woont op het naastgelegen perceel. Hij ondervindt geluidhinder van activiteiten op het terrein van de inrichting en heeft het college verzocht om daartegen handhavend op te treden.
2. Het college stelt zich blijkens het besluit op bezwaar op het standpunt dat de inrichting niet voldoet aan de geluidvoorschriften van de omgevingsvergunning en daaraan ook niet kan voldoen. Het college ziet echter af van handhavend optreden, omdat volgens het college concreet zicht op legalisatie bestaat.
Overtreding
3. Voor zover [appellant] betoogt dat de inrichting in strijd met de vigerende vergunning in werking is, leidt dat niet tot het door hem beoogde doel. Het college erkent in het besluit op bezwaar dat wordt gehandeld in strijd met de verleende vergunning, in het bijzonder met de daaraan verbonden geluidvoorschriften. Niet in geschil is daarom dat het college bevoegd was handhavend op te treden. De rechtbank is daar ook van uitgegaan.
Legalisatie
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zicht op legalisatie niet maakt dat het college van handhavend optreden kan afzien. De rechtbank heeft volgens hem voorts miskend dat het college ten onrechte geen geluidmeting heeft uitgevoerd. Door dit na te laten is volgens hem niet bekend of met de nieuwe vergunningaanvraag concreet zicht op legalisatie bestaat. Ter zitting heeft [appellant] erop gewezen dat de rechtbank de inmiddels verleende vergunning heeft vernietigd.
4.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat.
4.2. [belanghebbende] heeft op 19 februari 2015 vergunning gevraagd voor het vier maal per jaar afvoeren van runderen in de nachtperiode. Die aanvraag is nadien uitgebreid. De bedrijfsactiviteiten zijn beschreven in het door Munsterhuis Geluidsadvies B.V. opgestelde rapport "Akoestisch onderzoek [belanghebbende] [locatie] te Losser" van 7 oktober 2015 (hierna: het geluidrapport). In het geluidrapport zijn de berekende geluidniveaus getoetst aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Geconcludeerd is dat aan die geluidnormen wordt voldaan.
In het besluit op bezwaar heeft het college de aanvraag beoordeeld als een ontvankelijke en toereikende aanvraag, die kan worden ingewilligd.
4.3. De rechtbank heeft overwogen dat de kanttekeningen die [appellant] bij het geluidrapport heeft geplaatst, onvoldoende concrete aanknopingspunten vormen voor het oordeel dat een concreet zicht op legalisatie ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar ontbrak. Zij heeft daarbij betrokken dat [appellant] weliswaar heeft gesteld dat met een aantal geluidbronnen geen rekening is gehouden, maar dat niet heeft onderbouwd en evenmin met behulp van bijvoorbeeld een deskundig tegenonderzoek heeft onderbouwd dat de conclusie van het rapport, dat aan de geluidnormen zal worden voldaan, in verband daarmee niet kan worden gehandhaafd.
4.4. In het geluidrapport zijn de geluidniveaus vastgesteld met toepassing van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. In de Handleiding staat dat de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) en de maximale geluidniveaus (LAmax) kunnen worden vastgesteld met emissiemetingen, dat wil zeggen metingen aan de bron, gecombineerd met overdrachtsberekeningen. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het college in dit geval immissiemetingen, dat wil zeggen metingen bij geluidgevoelige objecten zoals de woning van [appellant], had moeten laten uitvoeren om te kunnen vaststellen of concreet zicht op legalisatie bestaat. [appellant] heeft verder ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat in het geluidrapport geluidbronnen buiten beschouwing zijn gelaten of dat het geluidrapport om andere redenen niet deugdelijk is.
De uitspraak van de rechtbank Overijssel in zaak nr. 16/3154, waarbij de verleende omgevingsvergunning is vernietigd, is van 10 juli 2018. Deze uitspraak volgde op een tussenuitspraak van 5 april 2018. De uitspraak en tussenuitspraak zijn dus gedaan nadat het college bij het besluit op bezwaar moest beoordelen of concreet zicht op legalisatie bestond. De strekking van de uitspraken is bovendien niet dat de gevraagde activiteiten niet kunnen worden vergund, maar dat de verleende vergunning meer geluidruimte biedt dan voor de gevraagde activiteiten nodig is.
4.5. Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019
148.