201903121/1/A2 201903121/2/A2.
Datum uitspraak: 6 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
Napohoed B.V., gevestigd te Nederweert en GC Hoensbroek B.V., gevestigd te Grave (hierna gezamenlijk en in enkelvoud te noemen: Napohoed),
verzoekster,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg (hierna: de voorzieningenrechter) van 29 maart 2019 in zaak nrs. 19/516 en 19/517 in het geding tussen:
Napohoed
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.
Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2018 heeft het college het verzoek van Napohoed om subsidie afgewezen.
Bij besluit van 16 januari 2019 heeft het college het door Napohoed daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter het door Napohoed daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Napohoed hoger beroep ingesteld. Voorts heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Napohoed heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 mei 2019, waar Napohoed, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en mr. A.A. van den Brand, advocaat te Nijmegen en het college, vertegenwoordigd door mr. S.H. Vanhommerig en J. van Daal, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Besluitvorming
2. Napohoed heeft het college om subsidie gevraagd voor het herstel van de gevel van het voormalige gemeentehuis te Hoensbroek (hierna: het gemeentehuis).
Het college heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 8, derde lid, aanhef en onder c, van de Algemene Subsidieverordening van de gemeente Heerlen (hierna: de Verordening) en dit besluit in bezwaar gehandhaafd, omdat Napohoed over voldoende middelen heeft kunnen beschikken om de gevelrenovatie uit te voeren. Nu Napohoed de renovatie met behulp van een lening heeft uitgevoerd, is er geen reden om hiervoor gemeenschapsgelden in te zetten, aldus het college.
Het college heeft hierbij betrokken dat Napohoed de aanvraag baseert op een eerdere subsidieverlening door het college en de provincie Limburg in 2011 aan Welling Bouw Vastgoedontwikkeling BV (hierna: Welling). Het ging toen om een bedrag van € 544.000 voor de realisatie van een zogenoemde AHOED (apotheek en huisartsen onder één dak) en een renovatie van de gevels van het gemeentehuis. Door het faillissement van Welling is het project niet tijdig gerealiseerd en is niet voldaan aan de voorwaarden voor subsidieverlening en daarom is het subsidiebesluit ingetrokken. Het destijds door het college voor deze subsidie gereserveerde bedrag is, gelet ook op de tekorten bij de gemeente, teruggevloeid naar de algemene middelen. Voor zover Napohoed aanspraak wil maken op provinciale subsidie, moet zij zich melden bij Gedeputeerde Staten. Dat eerder is besloten aan Welling subsidie toe te kennen, is geen reden om thans aan Napohoed dezelfde subsidie te verlenen en van opgewekt vertrouwen is geen sprake, aldus het college.
Regelgeving
3. Artikel 8 van de Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"[…] 3. Een subsidieverlening kan, naast de in artikel 4:35 Awb genoemde gevallen, geweigerd worden indien gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:
[…]
c. De aanvrager ook zonder subsidieverlening over voldoende gelden kan beschikken, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden om de kosten van de activiteiten te dekken. Onder eigen middelen wordt verstaan: contributies, deelnemersbijdragen, donaties, erfstellingen, legaten en gelden in reserves en voorzieningen; […]."
Aangevallen uitspraak
4. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het besluit van het college in stand blijft en daartoe overwogen dat de gevelrenovatie is afgerond uit middelen van derden. Het college heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom op het standpunt mogen stellen dat er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat Napohoed ook zonder subsidie over voldoende geld kon beschikken om de gevelrenovatie uit te voeren en dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het college in redelijkheid niet tot zijn besluit heeft kunnen komen. Dat in 2011 wel subsidie is verleend aan Welling, leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel, omdat dat jaren geleden was en de aanvraag van Welling andere uitgangspunten kende. Het college heeft geen toezegging gedaan, hetgeen Napohoed ook heeft erkend, en van een gerechtvaardigd vertrouwen dat de aanvraag zou worden gehonoreerd is geen sprake, aldus de voorzieningenrechter.
Hoger beroep
5. Napohoed betoogt allereerst dat artikel 8, derde lid, aanhef en onder c, van de Verordening onverbindend is, omdat onduidelijk is wanneer sprake is van gegronde redenen om aan te nemen dat met eigen middelen in de kosten kan worden voorzien. Het criterium is arbitrair en de bepaling is daarom in strijd met de rechtszekerheid, aldus Napohoed.
Dit betoog faalt. De enkele omstandigheid dat in de tekst van artikel 8, derde lid, van de Verordening niet tot in detail is uitgewerkt wanneer sprake is van gegronde redenen om aan te nemen dat een subsidieaanvrager over voldoende middelen kan beschikken, maakt, anders dan waar Napohoed van lijkt uit te gaan, niet dat daarmee de rechtszekerheid in het geding is.
6. Napohoed betoogt verder dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft aangenomen dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat zij over voldoende gelden kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken. Het staat vast dat sprake is van een tekort. Napohoed stelt dat zij wordt gestraft voor het afronden van de werkzaamheden aan de gevel omdat zij deze, met het oog op de verplichtingen die zij is aangegaan, extern heeft gefinancierd vooruitlopend op de door haar verwachte subsidieverlening. Napohoed wijst erop dat een deel van de financiering tijdelijk was en geen oplossing biedt voor het nog steeds bestaande tekort. Ter zitting heeft zij daaraan toegevoegd dat de tijdelijke financiering inmiddels is verlopen.
Ook dit betoog faalt. Het college heeft mogen aannemen dat er gegronde redenen bestaan dat Napohoed ten tijde van belang ook zonder subsidieverlening over voldoende gelden kon beschikken, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder c, van de Verordening omdat Napohoed het project met behulp van middelen van derden heeft kunnen afronden. Het college heeft voorts in de omstandigheid dat de gekozen financieringsvorm thans, naar gesteld, tot een tekort leidt geen aanleiding hoeven zien een ander standpunt in te nemen.
7. Napohoed heeft voorts gewezen op de (teneur van de) communicatie met de gemeente die aan haar aanvraag is voorafgegaan en op de eerdere besluitvorming ten aanzien van Welling en Rovers. Deze gang van zaken maakte dat zij in de veronderstelling was dat de subsidie zou worden verleend, aldus Napohoed. Een beroep op het vertrouwensbeginsel doet Napohoed echter niet omdat zij erkent dat van een harde toezegging geen sprake is. Wel beroept Napohoed zich op het gelijkheidsbeginsel, omdat Welling onder gelijke omstandigheden wel een subsidie is toegekend.
Dit betoog faalt reeds omdat, naar het college terecht naar voren heeft gebracht, sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen de te onderscheiden aanvragen van Welling en Napohoed en de situaties ook overigens verschillen, nu bij Welling, anders dan bij Napohoed, ook het voorterrein van het gemeentehuis deel uitmaakte van het project.
Slotsom
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit betekent dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat het college het verzoek van Napohoed om subsidie in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
9. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Van Dokkum
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2019
480.