ECLI:NL:RVS:2019:1834

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
201810357/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Oost-Brabant over projectplan Natuurontwikkeling Rielloop

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten A en B tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 november 2018, waarin het beroep van appellanten tegen het besluit van het dagelijks bestuur van het Waterschap De Dommel om het projectplan "Natuurontwikkeling Rielloop" vast te stellen, ongegrond werd verklaard. Het projectplan, vastgesteld op 12 december 2017, beoogt de natuurontwikkeling rondom de Rielloop en maakt deel uit van de herinrichting van het beekdal de Kleine Dommel. Appellanten stellen dat het projectplan onrechtmatig is, omdat het zou leiden tot waardevermindering van hun perceel en aantasting van het landschap. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de omstandigheid dat het perceel in een waterbergingsgebied komt te liggen, niet het gevolg is van het projectplan, maar voortvloeit uit een eerder projectplan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 april 2019 ter zitting behandeld. De Afdeling concludeert dat het dagelijks bestuur in redelijkheid het projectplan heeft kunnen vaststellen en dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om het projectplan onrechtmatig te verklaren. Het hoger beroep van appellanten wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201810357/1/A1.
Datum uitspraak: 5 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], gevestigd respectievelijk wonend te Heeze, gemeente Heeze-Leende (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 november 2018 in zaak nr. 18/455 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het Waterschap De Dommel.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2017 heeft het dagelijks bestuur het projectplan "Natuurontwikkeling Rielloop" vastgesteld.
Bij uitspraak van 9 november 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 april 2019, waar [appellant B], bijgestaan door mr. C. Lubben, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door ing. M. Lemmens-van Buuren, H. Kalisvaart en mr. R. Koudstaal, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het dagelijks bestuur heeft bij besluit van 12 december 2017 een projectplan vastgesteld voor de natuurontwikkeling rondom de Rielloop. Dit projectplan maakt onderdeel uit van de herinrichting van het beekdal de Kleine Dommel, dat ligt tussen Heeze en Geldrop. Met het projectplan wordt bewerkstelligd dat de nattere gronden nabij de Rielloop worden ontwikkeld tot natuur en de drogere gronden op de flanken van het beekdal agrarisch in gebruik kunnen zijn. Met uitzondering van het perceel F4317 (hierna: het perceel) heeft het waterschap alle percelen waarop het projectplan ziet, aangekocht of geruild. Voor het perceel worden technische maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat voor dit perceel dezelfde hydrologische situatie wordt gehandhaafd als waartoe reeds eerder bij het projectplan "waterberging en natuurontwikkeling Kleine Dommel, Heeze-Geldrop" van 3 augustus 2015, onherroepelijk is besloten (hierna: de uitgangssituatie) en om ervoor te zorgen dat het perceel goed bereikbaar blijft.
Het perceel is in eigendom van [maat], één van de maten van [appellant A]. Op onder andere het perceel wordt door [appellant A] een agrarisch bedrijf geëxploiteerd dat ziet op het fokken van jongvee, akkerbouw en het exploiteren van een winkel met biologische producten.
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het projectplan onrechtmatig is, omdat het zal leiden tot waardevermindering van het perceel. [appellant] voert aan dat dit perceel in een waterbergingsgebied komt te liggen, zal vernatten en dat het landschap zal worden aangetast, waardoor het niet meer bruikbaar zal zijn voor een agrarisch bedrijf.
2.1.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is de omstandigheid dat het perceel in een waterbergingsgebied komt te liggen, niet het gevolg van het projectplan "Natuurontwikkeling Rielloop" maar vloeit dit voort uit het projectplan "Waterberging en natuurontwikkeling Kleine Dommel, Heeze-Geldrop" van 3 augustus 2015. Dat het perceel in een waterbergingsgebied komt te liggen, kan daarom niet leiden tot het oordeel dat het projectplan onrechtmatig is.
Verder is er ook geen aanleiding voor het oordeel dat het perceel zal vernatten. In het projectplan staan verschillende technische maatregelen genoemd die zullen worden genomen om te bewerkstelligen dat de hydrologische situatie van de uitgangssituatie wordt gehandhaafd en om ervoor te zorgen dat het perceel bereikbaar blijft. Het gaat om het aanleggen van een grondwal, een ringsloot, een kleine pomp die het waterniveau in de ringsloot regelt, een duiker en een nieuwe toegangsweg. Uiteindelijk zal door deze maatregelen, zo staat in het projectplan, de situatie verbeteren omdat het grondwater zakt en de frequentie waarmee het perceel onder water zal komen te staan, zal afnemen. Het dagelijks bestuur heeft ter zitting toegelicht dat het waterschap veel ervaring heeft met het treffen van dergelijke maatregelen. Niet aannemelijk is gemaakt dat deze maatregelen niet zullen werken.
Gelet op het bovenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid het projectplan heeft kunnen vaststellen omdat daardoor het perceel in waarde zal verminderen omdat het niet meer agrarisch gebruikt zou kunnen worden.
Het betoog faalt.
3.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het projectplan leidt tot aantasting van het landschap.
3.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het projectplan niet tot een dusdanige aantasting van het landschap zal leiden, dat het college niet in redelijkheid het projectplan heeft kunnen vaststellen. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat het huidige kavelpatroon in het Strabrechts Broek behouden blijft, de grondwal rondom het perceel met het oog op de landschappelijke inpassing met een flauw talud wordt afgewerkt en er in de Rielloop geen meanders worden aangelegd.
Het betoog faalt.
4.    [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het besluit onzorgvuldig en met een onevenredige afweging van belangen heeft genomen, omdat het waterschap met [maat] tot overeenstemming had moeten komen over de verkoop van het perceel aan het waterschap.
4.1.    Dat het waterschap het perceel niet van [maat] gekocht heeft, betekent niet dat het besluit onzorgvuldig en met onevenredige afweging van de belangen is genomen. Zoals onder 2.1 is overwogen, heeft het dagelijks bestuur rekening gehouden met de belangen van [appellant] door in het besluit maatregelen op te nemen die ertoe moeten leiden dat het perceel niet vernat. Uit deze overweging en hetgeen onder 3.1 is overwogen, volgt voorts dat ook verder geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de belangen van [appellant] onvoldoende heeft onderzocht en bij zijn besluitvorming heeft betrokken.
Het betoog faalt.
5.    De conclusie is dat de rechtbank terecht in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding heeft gezien om te oordelen dat het projectplan onrechtmatig is. Het hoger beroep is daarom ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Van der Zijpp
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2019
262-811.