201806553/1/A1.
Datum uitspraak: 5 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Budel, gemeente Cranendonck,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 juli 2018 in zaken nrs. 18/497 en 18/504 in het geding tussen:
1. [appellanten]
2. [partij A] en [partij B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2017 heeft het college [partijen] onder oplegging van een dwangsom gelast om de schuilhut op het perceel [locatie] te Budel (hierna: het perceel) aan te passen aan de hen op 20 december 2011 verleende omgevingsvergunning door daarvan één wand te verwijderen.
Bij besluit van 9 januari 2018 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 3 juli 2017 herroepen. Het college heeft verder onder oplegging van een dwangsom [partijen] gelast om het bouwwerk geheel in overeenstemming te brengen met de op 20 december 2011 verleende omgevingsvergunning.
Bij besluit van 28 juni 2018 heeft het college omgevingsvergunning verleend voor de schuilhut waartegen handhavend werd opgetreden.
Bij uitspraak van 11 juli 2018 heeft de rechtbank het door onder meer [appellanten] tegen het besluit van 9 januari 2018 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 21 augustus 2018 heeft het college het besluit van 9 januari 2018 ingetrokken.
[appellanten] hebben daartegen gronden ingediend.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] alsmede het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2019, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [appellant A], en het college, vertegenwoordigd mr. M. Claus en mr. P.l. Kuckelkorn, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op het perceel is een schuilhut gerealiseerd. [appellanten] zijn eigenaren van het perceel ernaast. Zij hebben het college verzocht om handhavend op te treden omdat de schuilhut in strijd met de in 2011 verleende omgevingsvergunning zou zijn gebouwd. Ook vrezen zij dat het bouwwerk uiteindelijk als sanitaire voorziening zal dienen voor een mini-camping.
Het college heeft bij besluit van 20 december 2011 omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een schuilhut op het perceel. Naar aanleiding van het handhavingsverzoek van [appellanten] heeft het college een controle op het perceel uitgevoerd. Daarbij is geconstateerd dat [partijen] de schuilhut in afwijking van de in 2011 verleende omgevingsvergunning hebben gebouwd. Het college heeft daarop besloten om handhavend op te treden. [appellanten] zijn het niet eens met het handhavingsbesluit omdat het college niet heeft gelast om de schuilhut af te breken. Niet alleen is in strijd met de in 2011 verleende omgevingsvergunning gebouwd, maar ook wordt volgens hen de schuilhut voor een ander doel gebruikt dan waarvoor omgevingsvergunning is verleend. De rechtbank heeft hen daarin niet gevolgd en heeft de opgelegde last in stand gelaten.
2. [partijen] hebben na het opleggen van de last één wand van de schuilhut en het keukenblok verwijderd. Het plan is om het uiterlijk van de schuilhut nog aan te passen. Zij stellen dat de schuilhut na alle aanpassingen voldoet aan de Beleidsregels Schuilhutten (hierna: de beleidsregels) en hebben om die reden een omgevingsvergunning aangevraagd. Het college deelt dat standpunt en heeft bij besluit van 28 juni 2018 die vergunning verleend. Het college heeft verder besloten om de eerder verleende vergunning in te trekken. Op 19 september 2018 is geconstateerd dat de schuilhut, op een paar kleine aanpassingen na, in overeenstemming is met de nieuwe omgevingsvergunning. Het college heeft vervolgens bij besluit van 21 augustus 2018 het besluit van 9 januari 2018, waarbij aan [partijen] een last was opgelegd, ingetrokken omdat bij besluit van 28 juni 2018 een omgevingsvergunning is verleend voor de schuilhut en de eerder verleende omgevingsvergunning is ingetrokken. Er is volgens het college geen overtreding meer. De rechtbank heeft de nieuwe omgevingsvergunning niet bij haar oordeel betrokken omdat zij daarvan niet op de hoogte was gesteld. Volgens het college zullen met de intrekking van het besluit van 9 januari 2018 geen dwangsommen meer worden verbeurd. De Afdeling begrijpt dit zo dat met het besluit van 21 augustus 2018 ook het besluit van 3 juli 2017 is ingetrokken en daarmee het verzoek van [appellanten] om handhavend op te treden tegen de schuilhut is afgewezen. Dit betekent dat er op dit moment geen last geldt. Partijen hebben dit ter zitting bevestigd. De schuilhut zoals vergund mag zolang de omgevingsvergunning geldt blijven staan.
Wat wordt in deze uitspraak besproken?
3. De vraag die de Afdeling in deze zaak moet beantwoorden is of de opgelegde last juist was. Het geschil in deze zaak is namelijk beperkt tot het handhavingsverzoek van [appellanten]. Zij hebben immers hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank waarin de besluiten met betrekking tot hun handhavingsverzoek aan de orde waren. Dit betekent dat de Afdeling in beginsel alleen de gronden die betrekking hebben op die vraag zal behandelen. Tussen partijen is ook in geschil wat het toekomstige gebruik van het perceel en de schuilhut zal zijn. Ter zitting hebben [appellanten] toegelicht dat zij vrezen dat bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan een mini-camping op het perceel wordt toegestaan en dat de schuilhut als sanitaire voorziening mag worden gebruikt. Er is nog geen besluit tot vaststelling van dat bestemmingsplan genomen. Als dat besluit is genomen kan de juistheid daarvan in de daartegen nog te voeren procedure worden beoordeeld. In kader van deze procedure zal daarover geen oordeel worden gegeven. Wat betreft het toekomstige gebruik merkt de Afdeling op dat in deze procedure, zoals hierna onder 5.1 zal worden overwogen, slechts beperkt ruimte is om dat gebruik te beoordelen.
Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) maakt het intrekkingsbesluit ook onderdeel uit van deze procedure. Indien de Afdeling tot de conclusie komt dat het college terecht tot intrekking van de lasten is overgaan, dan kan dat gevolgen hebben voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep. [appellanten] kunnen dan met hun hoger beroep niet bereiken dat het college alsnog handhavend zal optreden. Indien de Afdeling het besluit immers zou vernietigen en vervolgens tot de conclusie zou komen dat het college opnieuw op de bezwaren van [appellanten] moet beslissen, is de enige conclusie, zolang de omgevingsvergunning niet is geschorst, dat het college niet langer bevoegd is om handhavend op te treden. Met de nieuwe omgevingsvergunning is het namelijk toegestaan om een schuilhut op het perceel te hebben. De Afdeling zal daarom eerst beoordelen of het college terecht het besluit van 9 januari 2018 heeft ingetrokken. De beroepsgronden die gericht zijn tegen dat besluit worden hieronder besproken. Indien dat terecht is gebeurd, zal de Afdeling niet toekomen aan de beoordeling van de aangevallen uitspraken. De daartegen in hoger beroep aangevoerde gronden worden dan niet besproken.
Heeft het college terecht de lasten ingetrokken?
4. Bij besluit van 21 augustus 2018 heeft het college de besluiten van 9 januari 2018 en 3 juli 2017 ingetrokken. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
5. [appellanten] betogen dat het college ten onrechte de opgelegde lasten heeft ingetrokken. Zij stellen dat de bij besluit van 28 juni 2018 verleende omgevingsvergunning in beroep moet worden vernietigd omdat het bouwwerk als schuilhut is vergund, terwijl het niet als zodanig zal worden gebruikt. Het zal uiteindelijk als sanitaire voorziening voor de minicamping worden gebruikt. Steun hiervoor vinden zij in het feit dat er in het verleden nog nooit dieren op het perceel waren. Zij stellen verder dat er sprake is van een verstoring van hun privacy.
5.1. Het college heeft aan het intrekkingsbesluit ten grondslag gelegd dat er inmiddels voor de schuilhut een omgevingsvergunning is verleend. In dat geval is het college niet langer bevoegd om handhavend op te treden en mocht het tot intrekking van de lasten overgaan.
Het besluit van 28 juni 2018, waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor een aangepaste versie van de schuilhut waartegen het college handhavend optrad, is door het maken van bezwaar en het instellen van beroep niet geschorst. De juistheid van die omgevingsvergunning is deze zaak niet aan de orde. De Afdeling gaat er dan ook van uit dat er voor de schuilhut een omgevingsvergunning is verleend. De Afdeling gaat er verder ook van uit dat de schuilhut overeenkomstig die vergunning zal worden gebruikt. In hetgeen [appellanten] betogen over het gebruik ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat er wellicht in het verleden geen dieren op het perceel werden gehouden, maar zoals partijen ter zitting hebben bevestigd, is in augustus 2018 geconstateerd dat er dieren aanwezig waren. Mocht het bouwwerk uiteindelijk als sanitaire voorziening worden gebruikt, dan is dat gebruik in ieder geval niet met deze omgevingsvergunning vergund, zodat het college in zoverre bevoegd zou zijn om handhavend op te treden. Dit geldt ook voor een ander gebruik van de schuilhut dat niet in overeenstemming is met de verleende omgevingsvergunning en het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Uit het voorgaande volgt dat het college ten tijde van het nemen van het intrekkingsbesluit er terecht van is uitgegaan dat voor de op dat moment op het perceel aanwezige schuilhut een omgevingsvergunning was verleend en het college derhalve niet meer bevoegd was om handhavend op te treden. Het college mocht de lasten dus intrekken.
Het betoog faalt.
6. Het beroep tegen het besluit van 21 augustus 2018 is ongegrond.
Is er nog belang bij de beoordeling van het hoger beroep?
7. [appellanten] hebben hoger beroep ingesteld omdat zij willen dat het college via een handhavingsbesluit gelast dat de schuilhut wordt verwijderd. Verder vinden zij dat de omgevingsvergunning uit 2011 moet worden ingetrokken.
8. Uit het voorgaande volgt dat het college terecht de besluiten waarbij de lasten zijn opgelegd heeft ingetrokken omdat er gelet op de inmiddels verleende omgevingsvergunning geen bevoegdheid meer was om handhavend op te treden. Dit betekent dat [appellanten] wat betreft het hoger beroep niet kunnen bereiken wat zij daarmee hebben beoogd. De Afdeling neemt hierbij verder in aanmerking dat tijdens een controle op 27 maart 2019 is geconstateerd dat de schuilhut grotendeels is aangepast aan de omgevingsvergunning van 28 juni 2018. Wat betreft de in 2011 verleende omgevingsvergunning hebben zij hetgeen zij beogen al bereikt. Die omgevingsvergunning is namelijk al ingetrokken. Zij hebben in beginsel dan ook geen belang meer bij de beoordeling van het hoger beroep tenzij zij stellen schade te hebben geleden als gevolg van het besluit van 9 januari 2018. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming is geleden. Dit hebben zij niet gedaan. Dat zij als gesteld veel tijd en geld hebben besteed aan verschillende procedures is geen schade als hiervoor bedoeld.
9. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verklaart beroep tegen het besluit van 21 augustus 2018 ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.
w.g. Michiels w.g. De Koning
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2019
712.