201805912/1/A2.
Datum uitspraak: 29 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 juni 2018 in zaak nr. 17/7801 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2017 heeft de RDW een aanvraag van [appellant] om afgifte van een Nederlands rijbewijs afgewezen.
Bij besluit van 26 oktober 2017 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 11 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft hierop gereageerd.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. [appellant] woont in India. Hij heeft op 3 mei 2017 bij de RDW een aanvraag ingediend om afgifte van een Nederlands rijbewijs. De RDW heeft die aanvraag bij het besluit van 13 juni 2017 afgewezen. Volgens de RDW kan zij het Nederlandse rijbewijs van [appellant] niet vernieuwen, omdat hij zijn Nederlandse rijbewijs heeft omgewisseld tegen een Indiaas rijbewijs. Op grond daarvan is het Nederlandse rijbewijs ongeldig verklaard.
2. Bij besluit van 26 oktober 2017 heeft de RDW het door [appellant] tegen het besluit van 13 juni 2017 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het buiten de bezwaartermijn is ingediend en geen omstandigheden zijn aangevoerd die termijnoverschrijding rechtvaardigen.
3. De rechtbank heeft het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Volgens de rechtbank kon [appellant] met het beroep niet in een betere rechtspositie komen, omdat hij ondertussen weer over een Nederlands rijbewijs beschikte.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij stelt schade te hebben geleden als gevolg van de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een Nederlands rijbewijs. Hij kon gedurende een jaar vrijwel nergens ter wereld autorijden en moest daardoor gebruikmaken van kostbare en tijdrovende alternatieven. Voorts heeft hij zich weer in Nederland moeten vestigen om alsnog een Nederlands rijbewijs te verkrijgen. Daarvoor heeft hij kosten moeten maken en hij werd als gevolg daarvan gekort op zijn pensioen.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2282), kan belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep onder meer bestaan indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming waarop het beroep betrekking heeft. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat dergelijke schade is geleden als gevolg van het besluit. 4.2. [appellant] heeft met zijn betoog tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden als gevolg van de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een Nederlands rijbewijs. Gelet hierop heeft de rechtbank niet onderkend dat [appellant] belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het besluit van 26 oktober 2017, zodat zij dat beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.3. Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling beoordelen of de RDW het door [appellant] tegen het besluit van 13 juni 2017 gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.1. Niet in geschil is dat [appellant] het bezwaarschrift niet binnen de bezwaartermijn heeft ingediend. Gelet hierop dient te worden beoordeeld of de RDW de te late indiening van het bezwaarschrift terecht niet verschoonbaar heeft geacht. [appellant] heeft in de brief aan de RDW van 11 oktober 2017, ter toelichting waarom hij het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn heeft ingediend, uiteengezet dat een medewerker van de RDW hem begin juli telefonisch heeft verzekerd dat het niet is toegestaan dat een Nederlander twee rijbewijzen in zijn bezit heeft en daarom zijn Nederlandse rijbewijs ongeldig is verklaard en zijn Indiase rijbewijs zonder meer geldig is in Nederland. Gelet op deze toelichting, die hij voor waar aannam, had hij geen reden om bezwaar te maken tegen het besluit van 13 juni 2017. In augustus 2017 kwam hij er achter dat de door de medewerker van de RDW gedane mededeling onjuist was toen hij voor een vakantie in Italië en Nederland een auto probeerde te huren. Zijn Indiase rijbewijs werd door verschillende verhuurbedrijven geweigerd. Indiase autoriteiten bevestigden vervolgens dat een Indiaas rijbewijs slechts als een nationaal rijbewijs wordt beschouwd dat buiten India niet geldig is. In Italië zou het rijbewijs wel moeten worden geaccepteerd in combinatie met een internationaal rijbewijs. Dit rijbewijs kan in India evenwel niet aan buitenlanders worden verstrekt.
5.2. De RDW heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden de termijnoverschrijding in bezwaar niet rechtvaardigen. Dat [appellant] is afgegaan op de gestelde telefonische mededeling van een medewerker van de RDW is geen feit of omstandigheid die met zich brengt dat niet kan worden geoordeeld dat [appellant] niet in verzuim is geweest. Niet is gebleken dat deze mededeling onjuist was. Dat zijn Indiase rijbewijs desondanks door verscheidene verhuurbedrijven werd geweigerd maakt dit niet anders.
5.3. De conclusie is dat de RDW het door [appellant] tegen het besluit van 13 juni 2017 gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Gelet hierop zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het besluit van 26 oktober 2017 van de RDW alsnog ongegrond verklaren.
5.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 juni 2018 in zaak nr. 17/7801;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat de directie van de Dienst Wegverkeer aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,00 (zegge: tweehonderddrieënvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Schueler w.g. Komduur
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019
809.