201808463/1/A2.
Datum uitspraak: 29 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 september 2018 in zaken nrs. 18/317 en 18/738 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorg- en huurtoeslag van [appellant] over 2016 definitief vastgesteld op onderscheidenlijk € 54,00 en nihil. Tevens heeft de dienst de te veel ontvangen toeslagen teruggevorderd.
Bij besluit van 18 oktober 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het eerder aan [appellant] verleende uitstel van betaling met betrekking tot de zorg- en huurtoeslag over 2014 en 2015 ingetrokken.
Bij besluit van 7 december 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen het besluit van 18 oktober 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 8 januari 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen het besluit van 6 oktober 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 september 2018 heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 7 december 2017 en 8 januari 2018 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 6 oktober 2017, gehandhaafd bij besluit van 8 januari 2018, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorg- en huurtoeslag van [appellant] over 2016 definitief vastgesteld op onderscheidenlijk € 54,00 en nihil en de te veel ontvangen toeslagen teruggevorderd. De dienst heeft de toeslagen vastgesteld aan de hand van het door de inspecteur van de Belastingen vastgestelde inkomen van [appellant] van € 26.785,00, zoals opgenomen in de Basisregistratie Inkomen.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de door [appellant] over 2014 en 2015 te veel ontvangen zorg- en huurtoeslag teruggevorderd. De desbetreffende besluiten staan in rechte vast. Bij besluit van 22 december 2016 heeft de dienst [appellant] uitstel van betaling verleend onder de voorwaarde dat hij voldoet aan de daarbij vastgestelde betalingsregeling. Bij besluit van 18 oktober 2017, gehandhaafd bij besluit van 7 december 2017, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het uitstel van betaling ingetrokken, omdat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn maandelijkse betalingsverplichtingen op grond van de betalingsregeling.
3. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat [appellant] op basis van zijn inkomen in 2016 over dat jaar geen recht heeft op huurtoeslag en recht heeft op zorgtoeslag tot een bedrag van € 54,00. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel niet, omdat niet is gebleken van concrete, ondubbelzinnige toezeggingen dat hij over 2016 recht zou hebben op toeslagen ter hoogte van de voorschotten, ongeacht de hoogte van zijn inkomen.
Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat niet in geschil is dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn maandelijkse betalingsverplichtingen. Hiermee heeft hij niet voldaan aan de voorwaarden waaronder het uitstel van betaling met betrekking tot de te veel ontvangen toeslagen over 2014 en 2015 is verleend. De rechtbank is van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen daarom terecht het uitstel van betaling heeft ingetrokken en de betalingsregeling heeft beëindigd.
Het hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Hij voert aan dat hij in de periode van november 2014 tot oktober 2017 intensief contact heeft gehad met klachtbehandelaar N. de Jong - de Quillettes van de Belastingdienst en dat zij hem heeft meegedeeld dat hij over 2015 recht op zorg- en huurtoeslag had. Op basis hiervan is hij er van uitgegaan dat hij ook over 2016 recht op die toeslagen had. Gelet op haar functie en dienstverband bij de Belastingdienst, heeft hij erop vertrouwd en mogen vertrouwen dat de klachtbehandelaar optrad voor de Belastingdienst/Toeslagen en dat zij daartoe bevoegd was.
[appellant] betoogt subsidiair dat in zijn zaak onzorgvuldig is gehandeld doordat de klachtbehandelaar hem pas in oktober 2017 heeft meegedeeld dat zij niet bevoegd is beslissingen te nemen namens de Belastingdienst/Toeslagen.
4.1. De klachtbehandelaar is werkzaam bij de Belastingdienst/Particulieren, Dienstverlening en Bezwaar. Blijkens de door [appellant] overgelegde correspondentie tussen hem en de klachtbehandelaar is er meerdere keren contact geweest. In een e-mailbericht van de klachtbehandelaar aan [appellant] van 2 februari 2015 staat: "Voor de toeslagen 2015 ben ik bezig en morgen zullen ze me berichten of u nog recht heeft op een toeslag of niet. Door deze individuele aandacht wordt alles goed bekeken voor uw vervolgtraject". Bij een e-mailbericht van 31 oktober 2017 heeft de klachtbehandelaar gemeld "ik heb geen invloed op dit proces want ik ben niet van toeslagen" en [appellant] geadviseerd herzieningsverzoeken in te dienen voor de toeslagjaren 2014 en 2015.
4.2. Anders dan [appellant] betoogt, blijkt uit de door hem overgelegde stukken niet dat sprake was van toezeggingen dat hij over 2016 recht zou hebben op zorg- en huurtoeslag ter hoogte van de verleende voorschotten, ongeacht de hoogte van zijn inkomen. De rechtbank is [appellant] terecht niet gevolgd in zijn betoog dat uit de correspondentie over het toeslagjaar 2015 indirect een toezegging voor het toeslagjaar 2016 kan worden afgeleid. Voorts is de klachtbehandelaar niet werkzaam voor de Belastingdienst/Toeslagen, maar voor de Belastingdienst/Particulieren. De klachtbehandelaar heeft [appellant] hierop ook gewezen, zoals onder meer ook volgt uit de in 4.1 weergegeven e-mailberichten. Zij was om die reden niet bevoegd toezeggingen te doen over de aanspraak van [appellant] op zorg- en huurtoeslag. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit kenbaar moet zijn geweest voor [appellant]. Daarbij is van belang dat de klachtbehandelaar duidelijk heeft gesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen besluiten neemt over de zorg- en huurtoeslag. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
4.3. Voor zover [appellant] heeft beoogd te betogen dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte zorg- en huurtoeslag over 2014 en 2015 heeft teruggevorderd gelet op het gerechtvaardigd vertrouwen dat hij meent te ontlenen aan de toezeggingen van de klachtbehandelaar, faalt dat betoog. Die terugvordering valt buiten de omvang van dit geding en staat in rechte vast.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat [appellant] evenmin kan worden gevolgd in zijn subsidiaire betoog dat in zijn zaak onzorgvuldig is gehandeld doordat de klachtbehandelaar hem pas in een laat stadium heeft meegedeeld dat zij niet bevoegd is beslissingen te nemen namens de Belastingdienst/Toeslagen. Uit de e-mail van 2 februari 2015 blijkt al dat de klachtbehandelaar niet over toeslagen gaat.
4.5. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019
609.