201903242/1/V1 en 201903242/2/V1.
Datum uitspraak: 28 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 18 april 2019 in zaken nrs. 18/2467 en NL19.7628 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
1. het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
2. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2019 heeft het COa de vreemdeling overgeplaatst naar de Extra Begeleidings- en Toezicht Locatie te Hoogeveen.
Bij besluit van 26 maart 2019 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 18 april 2019 heeft de rechtbank het tegen die besluiten door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld. Verder heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingezonden.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het hoger beroep in de zaak van het overplaatsingsbesluit van het COa
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
Het hoger beroep in de zaak van de vrijheidsbeperkende maatregel van de staatssecretaris.
3. Omdat het hoger beroep zich richt tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit krachtens het in hoofdstuk 5 opgenomen artikel 56 van de Vw 2000 en daarop de uitzondering van artikel 95, eerste lid, van deze wet niet van toepassing is, is de Afdeling kennelijk onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).
4. Voor kennisneming van een appel in weerwil van het bepaalde bij artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan grond bestaan, indien sprake is van ernstige schending van de eisen van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is. Wat de vreemdeling daarover heeft aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat daarvan sprake is.
5. De Afdeling is kennelijk onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak in de zaak van het besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers;
II. verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep in de zaak van het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid kennis te nemen;
III. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Verheij w.g. Groeneweg
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2019
32.