ECLI:NL:RVS:2019:1697
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 16 januari 2017 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 19 april 2017 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond. De rechtbank heeft op 8 november 2017 het beroep gegrond verklaard, de afwijzing van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het bezwaar moest nemen, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.L.J.M. Wilhelmus, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Raad van State heeft het onderzoek gesloten en geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.
De Raad van State heeft het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris, nu de minister van Justitie en Veiligheid, is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 zijn vastgesteld, en er is een griffierecht van € 501,00 opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 mei 2019.