ECLI:NL:RVS:2019:1695

Raad van State

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
201900072/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 4 december 2018 geoordeeld dat de staatssecretaris een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf ten onrechte had afgewezen. De staatssecretaris had op 3 april 2017 deze aanvraag afgewezen en het bezwaar van de vreemdeling en zijn referent ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de overwegingen in haar uitspraak.

De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Yousef, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld en de uitspraak wordt bevestigd.

De Raad van State heeft de staatssecretaris, nu de minister van Justitie en Veiligheid, veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 zijn vastgesteld. Daarnaast is er een griffierecht van € 508,00 opgelegd aan de minister. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 mei 2019.

Uitspraak

201900072/1/V1.
Datum uitspraak: 24 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 december 2018 in zaak nr. 17/15921 in het geding tussen:
[de vreemdeling] en [referent]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 13 november 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling en referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 december 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling en referent ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Yousef, advocaat te Den Haag, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris, nu de minister van Justitie en Veiligheid, moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    bepaalt dat van de minister van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Van Es
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2019
826-886.