201902018/1/V1.
Datum uitspraak: 24 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdelingen] en [referent],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 februari 2019 in zaak nr. 18/3684 in het geding tussen:
de vreemdelingen (lees: de vreemdelingen en referent)
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2017 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 19 april 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen en referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 februari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen en referent ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen en referent, vertegenwoordigd door mr. P. Scholtes, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen en referent zijn in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:41, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 86, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, zijn de vreemdelingen en referent voor het door hen ingestelde hoger beroep griffierecht verschuldigd.
2. De vreemdelingen en referent zijn bij brief van 12 maart 2019 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen en zijn daarbij verzocht het griffierecht uiterlijk op 26 maart 2019 te voldoen. Nadat is gebleken dat de vreemdelingen en referent het griffierecht niet hebben voldaan, is hun bij aangetekend verzonden brief van 2 april 2019 meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief, dat wil zeggen uiterlijk op 16 april 2019, op de rekening van de Raad van State moet zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State moet zijn betaald. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, er rekening mee moet worden gehouden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Het bedrag is niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de vreemdelingen en referent geen feiten of omstandigheden gesteld in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim zijn geweest. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door de vreemdelingen en referent gestelde omstandigheid dat zij de nota griffiegeld bij de gemeente hebben ingediend om voor betaling zorg te dragen en dat een gemeenteambtenaar de desbetreffende formulieren niet correct heeft verwerkt, aangezien de gevolgen hiervan voor risico van de vreemdelingen en referent komen.
3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Verheij w.g. Schuurman
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2019
282.