ECLI:NL:RVS:2019:1677

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
201805047/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 28 oktober 2016 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 22 augustus 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, verklaarde op 17 mei 2018 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.L.E.M. Krauth, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 22 mei 2019 het hoger beroep gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris de vreemdeling niet voldoende had geïnformeerd over de gevolgen van de afwijzing van zijn verzoek om gezinshereniging. De Afdeling heeft daarbij verwezen naar een eerdere uitspraak van 29 maart 2019, waarin werd gesteld dat de staatssecretaris een vreemdeling die geen gezinslid is, kan doorverwijzen naar de reguliere procedure voor gezinshereniging. De Afdeling heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 22 augustus 2017 alsnog gegrond verklaard. Dit besluit werd vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.536,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

De uitspraak is gedaan door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 22 mei 2019.

Uitspraak

201805047/1/V1.
Datum uitspraak: 22 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 17 mei 2018 in zaak nr. 17/14239 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 22 augustus 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 mei 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.L.E.M. Krauth, advocaat te Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de uitspraak van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:982, heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris een vreemdeling die geen gezinslid is als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor de behandeling van zijn verzoek om gezinshereniging kan doorverwijzen naar de reguliere procedure. De Afdeling heeft in die uitspraak verder overwogen dat de staatssecretaris een vreemdeling volledig moet informeren over de gevolgen van een afwijzing van zijn verzoek om gezinshereniging op basis van de nareis-bepalingen en over de maatregelen die die vreemdeling moet nemen om zijn recht op gezinshereniging via de reguliere procedure doeltreffend te kunnen doen gelden.
2.    De Afdeling heeft de in de grief opgeworpen rechtsvraag over een beoordeling aan de hand van artikel 8 van het EVRM in de nareisprocedure beantwoord in de onder 1. genoemde uitspraak. Uit deze uitspraak volgt dat de grief in zoverre slaagt.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 22 augustus 2017 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 17 mei 2018 in zaak nr. 17/14239;
III.    verklaart het door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 22 augustus 2017, V-nummer […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2019
488-850.