ECLI:NL:RVS:2019:167

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
201802635/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan huurder wegens hennepkwekerij in woning

In deze zaak heeft de Raad van State op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had op 24 januari 2017 een bestuurlijke boete van € 4.000,00 opgelegd aan [appellant] omdat in zijn huurwoning een hennepkwekerij was aangetroffen. De rechtbank had het beroep van [appellant] tegen deze boete ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 18 december 2018, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. G.A.S. Maduro en het college door mr. S.B.G. Fijneman. De Raad overwoog dat [appellant] als huurder verantwoordelijk is voor wat er in zijn woning gebeurt, ook al was hij mogelijk niet fysiek betrokken bij de opzet van de hennepkwekerij. De rechtbank had terecht geoordeeld dat [appellant] als overtreder kon worden aangemerkt, ondanks zijn stelling dat hij in het buitenland verbleef tijdens de periode waarin de hennepkwekerij werd opgezet.

De Raad van State bevestigde de hoogte van de boete, die volgens de geldende regelgeving was vastgesteld. [appellant] had niet aannemelijk gemaakt dat hij de gehele periode in het buitenland was en had geen bewijs geleverd voor zijn financiële situatie die aanleiding zou geven tot matiging van de boete. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201802635/1/A3.
Datum uitspraak: 23 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 februari 2018 in zaak nr. 17/4020 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2017 heeft het college aan [appellant] een bestuurlijke boete van € 4.000,00 opgelegd.
Bij besluit van 31 mei 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. G.A.S. Maduro, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.B.G. Fijneman, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage. Deze bijlage is bij de uitspraak gevoegd en maakt hiervan deel uit.
2.    [appellant] was huurder van de woning aan de [locatie] in Rotterdam. Bij een inspectie op 13 augustus 2016 is gebleken dat twee slaapkamers waren ingericht als hennepkwekerij. Omdat dat gedeelte van de woonruimte daardoor niet langer geschikt was voor bewoning en voor die onttrekking geen vergunning is verleend, is er een overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 en van artikel 3.1.2, eerste lid, van de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad (hierna: de Verordening). Volgens het college kan [appellant] als overtreder worden aangemerkt omdat hij de huurder van de woning is en ook op dat adres staat ingeschreven in de Basisregistratie personen. Bij een hennepkwekerij wordt verder altijd uitgegaan van bedrijfsmatige exploitatie.
De uitspraak van de rechtbank
3.    De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat een hennepkwekerij is aangetroffen, dat voor die kwekerij twee slaapkamers aan de woonbestemming zijn onttrokken en dat voor die onttrekking geen vergunning is verleend. Het is dan ook niet in geschil dat artikel van artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 en artikel 3.1.2, eerste lid, van de Verordening zijn overtreden. Over de vraag of [appellant] als overtreder kan worden aangemerkt, heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] met de verklaring van [persoon] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanaf 4 juli 2016 in het buitenland verbleef en dus geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de overtreding. Daarnaast is er geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de fraudespecialist van Stedin, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de hennepkwekerij in gebruik was vanaf 26 juni 2016. Bovendien is [appellant] als huurder verantwoordelijk voor wat zich binnen zijn woning afspeelt of wat daarin wordt aangetroffen. Het college was dan ook bevoegd om aan [appellant] een boete op te leggen. Over de hoogte van de boete overweegt de rechtbank dat die bij wettelijk voorschrift is vastgesteld. Er is geen reden om het in dat voorschrift opgenomen boetebedrag onredelijk hoog te vinden. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, op grond waarvan de boete zou moeten worden gematigd.
Het hoger beroep van [appellant]
4.    [appellant] betoogt dat hij niet de overtreder is omdat hij in het buitenland verbleef toen in zijn woning een hennepkwekerij werd opgezet. Hij wijst daarbij op de verklaring van [persoon] en op vignetstickers uit die periode die hij in het buitenland kreeg. Verder is de boete onredelijk hoog omdat [appellant] niet zelf de hennepkwekerij heeft opgezet en ook niet is gebleken dat hij financieel voordeel heeft behaald uit de hennepkwekerij. Ook daarom had hij niet als overtreder moeten worden aangemerkt. Zijn financiële situatie en het feit dat hij niet van de hennepkwekerij wist, zouden aanleiding moeten geven voor matiging van de boete, aldus [appellant].
Kan [appellant] als overtreder worden aangemerkt?
5.    Uit de bij het hogerberoepschrift gevoegde foto’s blijkt dat op de auto van [appellant] een Oostenrijks vignet is geplakt dat vanaf 7 augustus 2016 tien dagen geldig was. Daaruit kan niet worden afgeleid dat hij de gehele periode waar het om gaat in het buitenland verbleef. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen, moet ervan worden uitgegaan dat de kwekerij op 26 juni is geïnstalleerd. Zelfs als de stelling van [appellant] dat hij op 4 juli met vakantie is gegaan juist zou zijn, zoals in de verklaring van [persoon] wordt gesteld, moet hij van de kwekerij hebben geweten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 20 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2774, is de huurder van een woning in die hoedanigheid verantwoordelijk voor wat er in de woning gebeurt, zelfs als hij niet degene is die de verboden handeling fysiek heeft verricht. De conclusie is dan ook dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat [appellant] als overtreder kan worden aangemerkt.
De hoogte van de opgelegde boete
6.    Op grond van artikel 4.4., tweede lid, onder a, gelezen in samenhang met tabel 2 uit bijlage 3 van de Verordening, bedraagt de boete voor een eerste overtreding voor het onvergund onttrekken van een woonruimte vanuit een bedrijfsmatige exploitatie € 4.000,00. Zoals onder 5 is overwogen, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij de gehele periode dat de hennepkwekerij in werking was in het buitenland was. Hierin is dan ook geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Daarnaast is voor de hoogte van de op te leggen boete niet van belang of hij financieel voordeel heeft behaald uit de exploitatie van de hennepkwekerij. Voor zover [appellant] erop heeft gewezen dat zijn financiële situatie aanleiding geeft voor matiging van de boete, heeft hij dat niet onderbouwd en ook geen bewijsstukken daartoe overgelegd. Er bestaat daarom geen aanleiding voor matiging van de boete. Het college heeft de boete van € 4.000,00 terecht opgelegd.
Conclusie en proceskosten
7.    Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Daalder    w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019
545. BIJLAGE
Huisvestingswet 2014
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders;
a.    anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken;
[…].
Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad
Artikel 3.1.1 Toepassingsgebied
Deze paragraaf is van toepassing op alle woonruimten gelegen in de gemeente Rotterdam
Artikel 3.1.2 Vergunningvereiste
1.    Het is verbonden om zonder een onttrekkingsvergunning een woonruimte aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, of voor een zodanig gedeelte aan die bestemming te onttrekken, dat die woonruimte daardoor niet langer geschikt is voor bewoning door een huishouden van dezelfde omvang als waarvoor deze zonder zodanige onttrekking geschikt is.
[…]
Artikel 4.4 Bestuurlijke boete
1.    Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van de artikelen 2.2, 3.1.2, 3.2.2 en 3.3.2.
2.    De in het eerste lid bedoelde boete bedraagt:
a.    voor de eerste overtreding van de artikelen genoemd in het eerste lid, de bedragen die in de tabellen 1 tot en met 4 in bijlage 3 zijn opgenomen in de kolom ‘eerste overtreding’;
b.    voor de tweede en volgende overtreding van de artikelen genoemd in het eerste lid, de bedragen die in de tabellen 1 tot en met 4 in bijlage 3 zijn opgenomen in de kolommen ‘tweede overtreding’, ‘derde overtreding’, en ‘vierde overtreding en verder’.
Bijlage 3