ECLI:NL:RVS:2019:1635

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
201809043/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag en proceskostenvergoeding Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder aan [appellante] medegedeeld dat zij voor het jaar 2017 geen aanspraak op huurtoeslag had. Na bezwaar werd dit besluit herroepen en kreeg [appellante] alsnog recht op huurtoeslag. Echter, de Belastingdienst/Toeslagen weigerde een kostenvergoeding voor de rechtsbijstand die [gemachtigde] aan [appellante] verleende, omdat hij niet als professioneel rechtsbijstandverlener werd erkend. De rechtbank bevestigde dit standpunt, maar [appellante] ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting bij de Raad van State op 2 mei 2019 werd het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen besproken, dat [gemachtigde] geen recht had op kostenvergoeding omdat hij de verhuurder was van de woning die [appellante] huurde. De rechtbank had geoordeeld dat er geen sprake was van onafhankelijke rechtsbijstand, omdat [gemachtigde] een eigen belang had. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat [gemachtigde] niet de eigenaar was van de woning en dat zijn werkzaamheden niet voldoende eigen belang met zich meebrachten om de kostenvergoeding te weigeren.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellante] gegrond. De Belastingdienst/Toeslagen werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van onafhankelijke rechtsbijstand en de voorwaarden waaronder kostenvergoeding kan worden toegekend.

Uitspraak

201809043/1/A2.
Datum uitspraak: 22 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 september 2018 in zaak nr. 18/2661 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] te kennen gegeven dat zij voor 2017 geen aanspraak op huurtoeslag heeft.
Bij besluit van 9 juli 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 2 april 2018 herroepen en bepaald dat [appellante] voor 2017 aanspraak op huurtoeslag heeft.
Bij mondelinge uitspraak van 20 september 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het
proces-verbaal van die uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.
Overwegingen
Het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen
1.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft in zijn besluit van 9 juli 2018 bepaald dat [appellante] geen recht heeft op een kostenvergoeding voor aan haar in de bezwaarfase verleende rechtsbijstand. In beroep heeft de dienst zich op het standpunt gesteld dat [gemachtigde], de gemachtigde van [appellante], geen professioneel rechtsbijstandverlener is. Verder is [gemachtigde] de verhuurder van de woonruimte waarvoor [appellante] huurtoeslag ontvangt. [gemachtigde] heeft het bezwaar- en het beroepschrift ingediend op briefpapier van [bedrijf] dat volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel eigendom is van zijn [dochter]. Niet is gebleken dat [gemachtigde] bij [bedrijf] in dienst is en dat hij voor zijn werkzaamheden voor [appellante] kosten heeft gemaakt. Evenmin heeft [gemachtigde] aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden die hij op naam van [bedrijf] verricht een vast onderdeel vormen van een duurzame op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. Het telefoonnummer van [bedrijf] is niet bereikbaar en er is geen website waarmee potentiële klanten met [bedrijf] in contact kunnen komen, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
Het oordeel van de rechtbank
2.    De rechtbank heeft vastgesteld dat [gemachtigde] werkzaam is als belastingadviseur. Uit vaste rechtspraak volgt dat een belastingadviseur wordt geacht over een zekere juridische deskundigheid te beschikken en daarom in de regel als beroepsmatig rechtsbijstandverlener kan worden aangemerkt. De Belastingdienst/Toeslagen twijfelt daar in dit geval aan en heeft daarom geen vergoeding toegekend. Volgens de rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen dat terecht gedaan. De rechtbank acht daarvoor het volgende van belang. [bedrijf] staat op naam van [dochter], maar ter zitting is gebleken dat niet zij, maar haar vader, [gemachtigde], feitelijk de werkzaamheden van verhuurder verricht. De Belastingdienst/Toeslagen heeft terecht opgemerkt dat er geen overeenkomst, factuur of ander bewijs is waaruit blijkt dat [gemachtigde] zijn dochter kosten in rekening brengt.
3.    In de huurovereenkomst wordt de dochter van [gemachtigde] vermeld als verhuurder van de door [appellante] gehuurde woonruimte. Op de zitting bij de rechtbank heeft [gemachtigde] verklaard dat zijn dochter geen eigenaar maar vruchtgebruiker is van de woning omdat deze regeling gunstiger is. [gemachtigde] voert feitelijk de werkzaamheden bij de verhuur uit, als gemachtigde van zijn dochter. Verder is in de huurovereenkomst bepaald dat de verhuurder garandeert dat de woonruimte voldoet aan de voorwaarden waaraan een woning moet voldoen om aanspraak te maken op huurtoeslag. Als de huurder huurtoeslag wil aanvragen dan kan dat alleen in overleg met de verhuurder, anders vervalt deze garantie. De verhuurder koppelt het huren van de woonruimte aan zijn bemiddeling bij het aanvragen van huurtoeslag. [gemachtigde] heeft op de zitting volgens de rechtbank niet aannemelijk kunnen maken waarom deze constructie in de huurovereenkomst voor de verhuurder van belang is. Wel staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [gemachtigde] ook deze werkzaamheden feitelijk uitvoert.
4.    Eerder heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat [gemachtigde] als verhuurder en degene die de huurtoeslag int een eigen belang had en daarom niet voor proceskostenvergoeding in aanmerking kwam. In de onderhavige zaak is op papier sprake van een andere verhuurder, namelijk de dochter van [gemachtigde], en een andere bepaling in de huurovereenkomst, maar aangezien [gemachtigde] ook hier feitelijk alle werkzaamheden voor de verhuur en de toeslagaanvraag uitvoert, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een constructie op papier. Dat is niet tegen de regels, maar als gevolg hiervan kan niet worden geconcludeerd dat de rechtsbijstand op zakelijke basis door een onafhankelijke derde is verleend als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) omdat nog steeds sprake is van een eigen belang. De constructie staat volgens de rechtbank in de weg aan vergoeding van de proceskosten.
5.    De rechtbank is in de aangevallen uitspraak tot de conclusie gekomen dat de rechtsbijstand die [gemachtigde] in dit geval heeft verleend niet kan worden aangemerkt als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb. De Belastingdienst/Toeslagen heeft volgens haar dan ook terecht geen proceskostenvergoeding toegekend. Dat aan [gemachtigde] in andere zaken waarin hij voor cliënten procedures over huurtoeslag heeft gevoerd wel een kostenvergoeding op de voet van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb is toegekend, geeft voor de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
De hogerberoepsgronden
6.    [appellante] betoogt in hoger beroep in de eerste plaats dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd tussen haar en de Belastingdienst/Toeslagen is getreden, door de Belastingdienst/Toeslagen een motivering in de mond te leggen die in de besluitvorming van de dienst niet terug te vinden is. De rechtbank heeft verder in strijd met de goede procesorde gehandeld door aan het slot van haar zitting op eigen initiatief een uitspraak aan te dragen die zij eerder geeft gedaan in een ander geschil waarbij [gemachtigde] betrokken was. [appellante] stelt hierdoor overvallen te zijn geweest.
7.    [appellante] betoogt in de tweede plaats dat de rechtbank ten onrechte [gemachtigde] heeft aangemerkt als verhuurder en ontvanger van de aan [appellante] toegekende huurtoeslag. [appellante] wijst erop dat [gemachtigde] niet de eigenaar is van de woonruimte die zij huurt. [gemachtigde] ontvangt ook geen vergoeding voor zijn werkzaamheden, maar treedt alleen op voor de eigenaar van [bedrijf], zijn dochter. Volgens [appellante] is er geen sprake van een fiscale constructie. [appellante] stelt verder voldoende financiële middelen te hebben. De huurtoeslag biedt haar verhuurder dan ook geen extra financiële zekerheid. [appellante] wijst er, ten slotte, op dat [gemachtigde] er geen belang bij heeft klandizie via een huurovereenkomst af te dwingen, omdat rechtsbijstand in het bestuursrecht hooguit kostendekkend is.
Het oordeel van de Afdeling
8.    Het is op zich juist dat de Belastingdienst/Toeslagen de motivering op basis waarvan de rechtbank [appellante] in het ongelijk heeft gesteld niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. Het is echter niet zo dat de rechtbank deze motivering zelf naar voren heeft gebracht. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit gedaan, in zijn verweerschrift in beroep. Omdat de dienst in beroep van standpunt is gewijzigd, heeft de rechtbank beoordeeld of het besluit van 9 juli 2018 ondanks het motiveringsgebrek dat aan dit besluit kleeft met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht in stand kan worden gelaten. Dit was naar haar oordeel het geval. De rechtbank heeft bij haar oordeel een eerder door haar gedane uitspraak betrokken. Dit is, anders dan [appellante] stelt, niet in strijd met de goede procesorde. Behalve dat [gemachtigde] bij de procedure die tot die uitspraak heeft geleid is betrokken en van een verrassing naar het oordeel van de Afdeling dan ook geen sprake kan zijn, had de rechtbank in de aangevallen uitspraak ook zonder verwijzing naar de eerder door haar gedane uitspraak tot hetzelfde oordeel kunnen komen. Het eerste betoog van [appellante] faalt dan ook.
9.    De Afdeling stelt op basis van de dossierstukken en hetgeen op de zitting naar voren is gebracht vast dat [gemachtigde] niet de eigenaar is van de woning die [appellante] huurt - dat is de vrouw met wie [gemachtigde] in 2017 nog gehuwd was - en dat [gemachtigde] ook niet de eigenaar van [bedrijf] is - dat is zijn dochter [dochter]. Dat [gemachtigde] zowel werkzaamheden die verband houden met de verhuur als werkzaamheden die verband houden met de toeslagaanvraag uitvoert, is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende voor het oordeel dat [gemachtigde] een eigen belang heeft bij de procedure over de aanspraak van [appellante] op huurtoeslag. Aangenomen moet worden dat de rechtsbijstand op zakelijke basis door een derde is verleend als bedoeld in het Bpb. De Afdeling volgt de rechtbank dan ook niet in haar oordeel dat geen aanspraak bestaat op vergoeding van proceskosten. Het tweede betoog van [appellante] slaagt daarom.
10.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tegen het besluit van 9 juli 2018 ingestelde beroep gegrond verklaren. Dat besluit komt, wegens strijd met artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking, voor zover bij dat besluit aan [appellante] geen proceskostenvergoeding is toegekend. De Afdeling zal bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het door haar vernietigde deel van het besluit.
11.    De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 september 2018 in zaak nr. 18/2661;
III.    verklaart het in die zaak bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 9 juli 2018, met kenmerk 217214770, voor zover bij dat besluit aan [appellante] geen proceskostenvergoeding is toegekend;
V.    bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;
VI.    veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.560,00 (zegge: tweeduizendvijfhonderdzestig euro);
VII.    gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 172,00 (zegge: honderdtweeënzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2019
735.